Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0602

Datum uitspraak2002-07-22
Datum gepubliceerd2002-11-15
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers98/05550
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 98/05550 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH U I T S P R A A K Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vijfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de haar opgelegde aanslag in de overdrachtsbelasting voor het jaar 1998. 1. Ontstaan en loop van het geding De aanslag bedraagt ƒ 21.000,-- en is berekend naar een verkrijging van ƒ 350.000,--. Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad met gesloten deuren ter zitting van het Hof van 3 juli 2002 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur. 2. Feiten Het Hof stelt op grond van de stukken en - deels daarvan afwijkend - het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast. 2.1. Belanghebbende heeft bij akte van 22 juni 1998 van haar ouders een bovenwoning gekocht in het pand A straat/B straat te Y (hierna verder: het Pand). Het Pand bestond in 1998 uit een winkel met bijruimten op de begane grond, plaatselijk bekend A straat 1, en uit twee woningen gelegen boven de winkel, plaatselijk bekend B straat 1 en 1A. De ouders van belanghebbende woonden op B straat 1A. Belanghebbende op B straat 1. Het Pand was in 1998 kadastraal bekend gemeente C sectie C nummer 4540, groot vijf aren en negentig centiaren. 2.2. In de akte verklaren koper (kind) en verkopers (ouders) te kopen "de woning B straat 1. met al hetgeen daartoe behoort, aan partijen zonder nadere omschrijving voldoende bekend. De koopsom is DRIEHONDERD VIJFTIG DUIZEND GULDEN (ƒ 350.000,--)(...).". Verder verklaren zij daarin onder meer als volgt: "Verkoper is gehouden om, zodra koper zulks wenst, de juridische eigendom van het verkochte object te leveren. (...). Waardeverandering van het object van de koopovereenkomst is voor het vervolg ten gunste respectievelijk ten laste van de comparante sub 2. De comparante sub 2 is derhalve vanaf heden eigenaar van het object van de koopovereenkomst in economische zin.". Voorts verklaren comparanten: "Partijen zijn er mee bekend en houden het ervoor dat de aan comparante sub 2. verkochte woning weliswaar object van een overeenkomst kan zijn en in economische zin eigendom van de koper, doch dat het object eerst vatbaar is voor juridische levering aan de koper indien en zodra het object een zelfstandige zaak is. De status van zelfstandige zaak (registergoed) verkrijgt het object van de koopovereenkomst eerst zodra een splitsing in appartementsrechten van het gehele pand A straat/B straat heeft plaatsgehad en het object van de koopovereenkomst de status van zelfstandig appartementsrecht zal hebben gekregen. Van de koopovereenkomst maakt derhalve deel uit de navolgende afspraak tussen partijen: Zodra de comparante sub 2. wenst dat aan haar de juridische levering van het door haar gekochte object plaats heeft, zijn de comparanten sub 1. gehouden om op kosten van comparante sub 2. mede te werken aan een zodanige splitsing in appartementsrechten van het pand A straat/B straat te Y dat de woning B straat 1 een zelfstandig appartementsrecht zal worden, vatbaar als registergoed voor juridische levering.". 2.3. Aan de voet van de akte verklaart de notaris dat de overdrachtsbelasting nihil bedraagt. "(...)aangezien de overdracht betrekking heeft op althans belang heeft bij een gedeelte van een onroerende zaak, welk gedeelte als zodanig zelfstandig géén onroerende zaak kan zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 2 WBvR is derhalve geen overdrachtsbelasting verschuldigd". 2.4. De Inspecteur heeft ter zake van de in 2.2. bedoelde verkrijging (koop) aan belanghebbende een aanslag overdrachtsbelasting opgelegd ter grootte van 6% van ƒ 350.000,-- is ƒ 21.000,--. 3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de in 2.4 bedoelde aanslag terecht is opgelegd, hetgeen belanghebbende bestrijdt en de Inspecteur bevestigt. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting het volgende toegevoegd. Belanghebbende: Mijn enige probleem met de aanslag is dat de bovenwoning geen zelfstandige zaak of registergoed is. De Inspecteur Een bestanddeel van een onroerende zaak (het Pand) is ook een onroerende zaak. 3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak alsmede de aanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. 4. Overwegingen omtrent het geschil 4.1. Bij artikel III, onderdeel A, van de Wet van 18 december 1995, Stb. 659 (hierna: de Wijzigingswet) is aan artikel 2 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet BRV) een tweede lid toegevoegd. Dit luidt als volgt: " 2. Voor de toepassing van deze wet wordt onder verkrijging mede begrepen de verkrijging van de economische eigendom. Onder economische eigendom wordt verstaan een samenstel van rechten en verplichtingen met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen, dat een belang bij die zaken of rechten vertegenwoordigt. Het belang omvat ten minste enig risico van waardeverandering en tenietgaan en komt toe aan een ander dan de eigenaar of beperkt gerechtigde. De verkrijging van uitsluitend het recht op levering wordt niet aangemerkt als verkrijging van economische eigendom.". 4.2. De wetgever heeft met deze toevoeging bedoeld, los van enige civielrechtelijke kwalificatie, overdrachtsbelasting te kunnen heffen, telkens wanneer bij obligatoire overeenkomst een belang bij een onroerende zaak wordt verkregen. De wet eist dan ook slechts dat een belang bij een onroerende zaak wordt verkregen. Verder stelt de wet geen enkele goederenrechtelijke eis (zie ook punt 4.2 van de conclusie van A-G P.J. Wattel voor HR 8 februari 2002, nr 35721, BNB 2002/137). Naar het oordeel van het Hof kan daarom hier in het midden blijven of de bovenwoning B straat 1 naar burgerlijk recht een zelfstandige zaak of een registergoed is. 4.3. Het Pand is hier de in artikel 2, lid 2, Wet BRV bedoelde onroerende zaak. Niet in geschil is dat belanghebbende op 22 juni 1998 een samenstel van rechten en plichten verkreeg dat een belang bij het Pand vertegenwoordigde. Niet in geschil is dat overigens aan de in artikel 2, lid 2, Wet BRV gestelde eisen is voldaan. 4.4. Het in 4.3. overwogene brengt, gezien het in 4.2 overwogene, reeds mee dat de Inspecteur terecht op de akte van 22 juni 1998 6% overdrachtsbelasting heeft geheven. Het beroep van belanghebbende is daarom ongegrond. 5. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 6. Beslissing Het beroep is ongegrond. Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak. Aldus vastgesteld op 22 juli 2002 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, en op die dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van C.A. Blokx- van Roosmalen, griffier. Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 22 juli 2002 Het aanwenden van een rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.