Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0671

Datum uitspraak2002-11-13
Datum gepubliceerd2002-11-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers02-1466
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Reg. nr: Awb 02-1466 Uitspraakdatum: 13 november 2002 RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht Voorzieningenrechter U I T S P R A A K op een verzoek om voorlopige voorziening artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht in de zaak van: [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker, gemachtigde: mr. M.M. Guit, advocaat te Haarlem, -- tegen -- burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerders, gemachtigde: mr. M. Biezenaar, advocaat te Haarlem. 1. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 18 september 2002 hebben verweerders een aanschrijving op grond van artikel 12 en 14 Woningwet doen uitgaan aan verzoeker, zijnde eigenaar van het pand [adres] 30 te [woonplaats]. Verzoeker dient een aantal voorzieningen te treffen, waaronder het laten herstellen van de fundering. Hiervoor heeft verzoeker tot uiterlijk week 42 van 2002 de tijd gekregen om hiervoor een opdracht te doen uitgaan. Voorts dient verzoeker een aantal andere voorzieningen te treffen. Deze voorzieningen dienen binnen een termijn van drie jaar nadat het funderingsherstel heeft plaatsgevonden te zijn uitgevoerd. Als verzoeker na het verstrijken van de genoemde termijnen de genoemde voorzieningen niet heeft uitgevoerd dan zullen verweerders in het geval van uitvoering onder bestuursdwang de kosten van uitvoering, vanwege ambtelijke begeleiding, met 15 procent verhogen, met een minimum van € 250,-. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 8 oktober 2002 bezwaar gemaakt. Bij brief van 8 oktober 2002 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is behandeld ter zitting van 31 oktober 2002, alwaar de echtgenote van verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Tevens zijn aanwezig ing. H. Hillen en ir. G.H. Visser. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd en mr. J.H.L.M. de Dood, ambtenaar bij de gemeente. Tevens zijn aanwezig ir. P.J.M. den Nijs, werkzaam bij de firma Wareco te Amsterdam Zuid-Oost en ing. P. Nelemans, werkzaam bij de firma FUGRO ingenieursbureau B.V. Regio Noord-West gevestigd te Amsterdam. 2. Overwegingen 2.1. De beoordeling van het verzoek draagt een voorlopig karakter en is niet bindend in de hoofdzaak. 2.2. De woning van verzoeker maakt onderdeel uit van een bouwblok, [adres] 30 tot en met 40. De fundering van het pand van verzoeker, [adres] 30, vormt samen met de funderingen van de panden [adres] 30 t/m 40 een bouwkundige eenheid. Dit is onder meer gebaseerd op de nog ter beschikking zijnde originele bouwtekeningen. Verweerders staan op het standpunt dat het herstel van de fundering in samenhang met het funderingsherstel van de overige woningen van de bouwkundige eenheid en volgens de afgegeven bouwvergunning en tijdsplanning moet plaats vinden. Dit houdt in dat er nieuwe funderingspalen moeten worden aangebracht. De bestaande vloer dient hiertoe te worden verwijderd, waarna de nieuwe funderingspalen worden aangebracht. Vervolgens wordt er een nieuw betonvloer gestort, die het gewicht van het pand overdraagt op de nieuwe funderingspalen. Verweerders achten het noodzakelijk dat het funderingsherstel van dit pand in samenhang met de overige woningen in de bouwkundige eenheid plaats moet vinden, omdat de funderingen van deze woningen één geheel vormen, waardoor bij gedeeltelijk herstel of herstel volgens een andere methode ongelijke zettingen in het blok zullen ontstaan met gevolg scheurvorming in gevels en bouwmuren. Het bouwkundig één geheel zijn van dit blok heeft volgens verweerders dus als consequentie dat alleen gezamenlijk herstel van de fundering een technisch verantwoorde oplossing is. In de bouwkundige eenheid heeft een meerderheid van eigenaren in het voorjaar van 2002 aangegeven daadwerkelijk te willen starten met de uitvoering van het funderingsherstel. Verweerders verwachten dat binnen 25 jaar de woningen onacceptabele schade zullen vertonen. Dit kan, aldus verweerders, echter ook inhouden dat verzakking reeds binnen enkele jaren zal optreden. Om dit te verkomen achten verweerders het noodzakelijk om de genoemde voorzieningen te treffen teneinde te voorkomen dat er binnen enkele jaren in de genoemde buurt een grootschalige achteruitgang in bouw- en woontechnische kwaliteit ontstaat en 'verkrottingseffecten' gaan plaatsvinden. 2.3. Verzoeker voert aan dat verweerders in hun besluit onvoldoende concreet hebben aangegeven welke voorzieningen hij aan de fundering moet treffen. Dit geldt eveneens voor de overige voorzieningen die getroffen moeten worden. Daarbij hebben verweerders, aldus verzoeker, onvoldoende aangetoond waarom het noodzakelijk is dat de overige voorzieningen moeten worden getroffen. Voorts is een aanschrijving op grond van artikel 14 Woningwet slechts mogelijk als sprake is van een situatie waarin het treffen van voorzieningen geen uitstel gedoogt, hetgeen hier niet aan de orde is. Een noodzaak tot funderingsherstel acht verzoeker dan ook niet aanwezig. Verweerders stelling dat de fundering van verzoekers pand niet voldoet aan artikel 73 Bouwbesluit acht verzoeker niet juist c.q. onvoldoende aangetoond. Ter zake wordt verwezen naar de reactie van ing. Hillen. In zoverre de bevoegdheid bestaat tot aanschrijving hebben verweerders bij afweging van de betrokken belangen in strijd gehandeld met het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van willekeur. Tenslotte voert verzoeker aan dat sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 5:25, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). De kosten van de eventueel toe te passen bestuursdwang dienen niet voor rekening van verzoeker te zijn. 2.4. In het kader van deze procedure beperkt de voorzieningenrechter zich, gelet op de in de aanschrijving gestelde termijnen, tot de aanschrijving met betrekking tot het herstellen van de fundering. 2.5. Ingevolge artikel 14, eerste lid, Woningwet - voor zover thans van belang - schrijven burgemeester en wethouders, indien een woning wegens strijd met de in artikel 2, eerste lid, Woningwet bedoelde voorschriften of uit anderen hoofde noodzakelijk voorzieningen behoeft, dan wel wegens strijd met de in artikel 2, tweede lid, Woningwet bedoelde voorschriften voorzieningen behoeft, degene die als eigenaar of uit anderen hoofde tot het treffen van die voorzieningen bevoegd is, aan binnen een door hen te bepalen termijn de door hen aan te geven voorzieningen te treffen. 2.6. Uit een op 12 december 1996 op verzoek van de gemeente Haarlem, opgemaakt rapport van adviesbureau voor milieu- en bodemtechniek Wareco Amsterdam b.v., blijkt dat maatregelen ter verbetering van de fundering noodzakelijk zijn. Verwacht wordt dat binnen de periode van 25 jaar onacceptabele schade aan het casco (scheurvorming, scheefstand en dergelijke) te verwachten is. De bouwkundige eenheid [adres] 30 tot en met 40 wordt ingedeeld in kwaliteitsniveau III. Desgevraagd heeft Wareco een paalberekening (draagkrachtberekening) opgesteld die zij representatief acht voor de omstandigheden aan de [adres] 30 te [woonplaats]. In dat rapport van 12 september 2002 wordt geconcludeerd dat, gezien de mate van aantasting van de grenenhouten palen, verwacht moet worden dat geen veiligheid voor zowel de draagkracht als de paalschacht meer aanwezig is. Hierbij wordt ook van belang geacht dat ten gevolge van de voortgaande aantasting van de palen de veiligheid in de loop der tijd nog verder zal afnemen. Maatregelen aan de fundering zijn dan ook noodzakelijk om belangrijke schade aan het casco te voorkomen. 2.7. Verzoeker heeft ter weerlegging van de conclusies en berekeningen van Wareco een tegenrapport overgelegd van Henri Hillen, raadgevend ingenieur voor specialistische bouwtechnieken b.v.. Hillen komt tot de conclusie dat onvoldoende gegevens voorhanden zijn waardoor geen sprake kan zijn van betrouwbare resultaten. Daarnaast verwijst hij naar minder ingrijpende alternatieven die niet conflicteren met de wijze van funderingsvervanging die door verweerders wordt gehanteerd. 2.8. De voorzieningenrechter acht, anders dan verzoeker stelt, de onderhavige aanschrijving voldoende concreet en duidelijk. Verweerders staan op het standpunt dat sprake is van strijdigheid met artikel 73 Bouwbesluit. Eveneens staat in het besluit voldoende concreet aangegeven en omschreven wat van verzoeker verwacht wordt om die strijdigheid op te heffen en de consequenties indien hij dit nalaat. 2.9. Ter beoordeling ligt echter eerst de vraag of verweerders de bevoegdheid hebben om een aanschrijving te doen uitgaan op grond van artikel 14 Woningwet. 2.10. Blijkens de wetsgeschiedenis (MvT, TK 1986-1987, 20 066, nr. 3, p. 46) is, ingeval een bestaande woning niet voldoet aan de in het Bouwbesluit gegeven voorschriften dan wel uit anderen hoofde dan wegens strijd met dat besluit, slechts sprake van een gerechtvaardigde aanschrijvingsgrondslag, indien het treffen van voorzieningen noodzakelijk is; er zal sprake moeten zijn van een situatie waarin het treffen van voorzieningen geen uitstel gedoogt. 2.11. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de noodzaak met name gelegen is in de staat van de fundering van het onderhavige bouwblok. Verweerders baseren dit met name op het rapport van het adviesbureau Wareco Amsterdam van 12 december 1996, waarin is geconcludeerd dat de bouwkundige eenheid [adres] 30 tot en met 40 ingedeeld moet worden in kwaliteitsniveau III. Maatregelen ter verbetering van de fundering zijn noodzakelijk. Verwacht wordt dat binnen de periode van 25 jaar onacceptabele schade aan het casco (scheurvorming, scheefstand en dergelijke) te verwachten is. In het aanvullend rapport van 12 september 2002 wordt een en ander nader onderbouwd. 2.12. Volgens vaste jurisprudentie (o.m. ABRS 28 mei 1999, BR 1999/791; Vz ABRS 14 oktober 1999, BR 2000/129) laat het imperatieve karakter van artikel 14, eerste lid, Woningwet onverlet dat verweerders zich een weloverwogen oordeel dienen te vormen over de vraag of het treffen van voorzieningen noodzakelijk is te achten. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een met het Bouwbesluit strijdige toestand, is een zeker - op de naaste - toekomst gericht beleid bij de gemeentelijke aanschrijvingspraktijk niet uitgesloten. In die zin kan een aanschrijving niet alleen gerechtvaardigd zijn wanneer zich feitelijk een defect voordoet, maar ook wanneer naar verwachting binnen korte termijn een defect zal ontstaan. 2.13. Gelet op de beschikbare gegevens, waaronder de rapporten van adviesbureau Wareco, stelt de voorzieningenrechter echter voorshands vast dat thans niet gesteld kan worden dat binnen korte termijn een zodanige schade aan de woning van verzoeker te verwachten is, zodat gesproken kan worden van een situatie waarin het treffen van voorzieningen geen uitstel gedoogt. De conclusie in meergenoemd rapport van adviesbureau Wareco, dat maatregelen ter verbetering van de fundering noodzakelijk zijn en dat verwacht wordt dat binnen de periode van 25 jaar onacceptabele schade aan het betreffende casco van verzoeker te verwachten is en dat verwacht moet worden dat geen veiligheid voor zowel de draagkracht als de paalschacht meer aanwezig is zodat maatregelen aan de fundering noodzakelijk zijn om belangrijke schade aan het casco te voorkomen, maakt het vorenstaande niet anders (vergelijk Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 september 2002, LJN-nummer: AE7735). 2.14. Het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat de bestreden aanschrijving, gelet op de thans beschikbare gegevens, zodanig op gespannen voet met artikel 14 Woningwet lijkt te staan, dat het nog maar zeer de vraag is of dat in het kader van de bezwaarschriftprocedure kan worden hersteld. 2.15. Los van het vorenstaande is de voorzieningenrechter voorts van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat sprake is van strijdigheid met artikel 73 Bouwbesluit. De aanvullende paalberekening van adviesbureau Wareco wordt door de door verzoeker ingeschakelde deskundige Hillen bestreden. Ter zitting hebben verweerders dit onvoldoende duidelijk en concreet weerlegd. Het is de voorzieningenrechter thans onvoldoende duidelijk of de sterkte van de bouwconstructie niet meer voldoet aan de eisen gesteld in artikel 73 Bouwbesluit. Verweerders dienen naar zijn oordeel in het kader van de bezwaarschriftprocedure hun standpunt in dezen nader te onderbouwen. 2.16. Tenslotte stelt de voorzieningenrechter vast dat het bestreden besluit namens verweerders, is ondertekend door het Hoofd afdeling Wonen a.i.. Desgevraagd hebben verweerders ter zitting verwezen naar het Delegatie en mandateringsbesluit. In het kader van bestuurlijke handhaving van uitvoering Woningwet en Huisvestingswet is, aldus verweerders, het Hoofd afdeling Wonen gemandateerd. Dienaangaande stelt de voorzieningenrechter vast dat in het onderhavige besluit sprake is van een aanschrijving op grond van de Woningwet en dit blijkens evengenoemde Delegatie en mandateringsbesluit gemandateerd is aan het hoofd/hoofd functiegroepen. Verweerders dienen in het kader van de bezwaarschriftprocedure hun standpunt, dat de onderhavige besluitvorming onder het desbetreffende mandaat valt, nader te adstrueren. In dit stadium lijkt het, gelet op de voorhanden zijnde gegevens, niet boven iedere twijfel verheven. 2.17. Met betrekking tot de aan de orde zijnde belangen is ter zitting namens verweerders benadrukt dat de belangen van die zijde groot zijn. Daarbij is met name gewezen op de in gang gezette aanpak van de geconstateerde funderingsproblematiek, vanwege de zogenaamde palenrot. Naast het algemeen belang spelen ook reële belangen van andere belanghebbenden. 2.18. Daartegenover staan in dit geval de belangen van verzoeker, die, zo is ter zitting aangegeven, behalve in de financiële sfeer, ook in de persoonlijke sfeer liggen. Verzoekers echtgenote stelt dat een en ander een dusdanige psychische en lichamelijke belasting geeft dat verzoeker hierdoor gezondheidsklachten heeft. 2.19. Hoewel de voorzieningenrechter het aan de orde zijnde algemeen belang - de aanpak van de in dit geval spelende funderingsproblematiek - zeker niet ontgaat, moet in dit stadium toch meer gewicht worden toegekend aan het belang van verzoeker. Reeds om die reden komt de voorzieningenrechter niet toe aan beoordeling van de overige grieven. 2.20. Het vorenstaande leidt er toe dat de gevraagde voorlopige voorziening thans voor toewijzing in aanmerking komt en dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaarschrift. 2.21. Er bestaat aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken. Op grond van het bepaalde in artikel 8:75 Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht, stelt de voorzieningenrechter de proceskosten in casu vast op € 644,-, in verband met het verzoekschrift en het verschijnen ter zitting, in het kader van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voorts wordt verzocht de kosten te vergoeden van het door ing. Hillen uitgebrachte rapport zijnde € 1049,93 en de kosten van ing. Hillen voor het bijwonen van de zitting. Op basis van het besluit proceskosten bestuursrecht in samenhang met het Besluit tarieven in strafzaken komt de voorzieningenrechter uit op vergoeding van het gevorderde bedrag van € 1049,93. In het kader van het bijwonen ter zitting komt verzoeker op basis van artikel 2, lid 1, onder III, Besluit tarieven in strafzaken, wegens tijdverzuim aan andere personen aan wie werkzaamheden zijn opgedragen, naar gelang de werkzaamheden niet, of in mindere of meerdere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een bedrag toe van 31/2 (uren) x € 52,91(het maximale bedrag ingevolge het Besluit tarieven in strafzaken) = € 185.19. 3. Beslissing De voorzieningenrechter 3.1. schorst het bestreden besluit van 18 september 2002 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaarschrift van verzoeker; 3.2. veroordeelt burgemeester en wethouders van Haarlem in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1.879,12, te betalen door de gemeente Haarlem aan verzoeker; 3.3. gelast dat de gemeente Haarlem het door verzoeker betaalde griffierecht van € 109,00 aan hem vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. F.F.W. Brouwer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van B.E. Willems, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002 in tegenwoordigheid van de griffier. Afschrift verzonden op : RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.