Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0712

Datum uitspraak2002-10-30
Datum gepubliceerd2002-11-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200102302
Statusgepubliceerd


Uitspraak

rolnummer 2200102302 parketnummer 1009000701 datum uitspraak 30 oktober 2002 tegenspraak GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken ARREST gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 12 februari 2002 in de strafzaak tegen de verdachte: [verdachte] 1. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 16 oktober 2002. 2. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. 3. Procesgang In eerste aanleg is de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) jaar met aftrek van voorarrest. Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. 4. Beoordeling van het vonnis Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. 5. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt. BIJLAGE dat zij op 31 januari 2001 te Rotterdam, als moeder, ter uitvoering van een onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar aanstaande bevalling genomen besluit, haar kind kort na de geboorte (die plaatsvond op 31 januari 2001) opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte dat pasgeboren kind in het water van de Binnenhaven gegooid, tengevolge waarvan dat kind (door verdrinking) is overleden. Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. 6. Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen. 7. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het primair bewezenverklaarde levert op: Kindermoord. 8. Strafbaarheid van de verdachte Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het verweer gevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit psychische overmacht. De raadsman heeft ter onderbouwing van dit verweer aangevoerd dat de verdachte een dermate grote vrees had dat haar familie, en in het bijzonder haar vader, en de Somalische gemeenschap haar zwangerschap zou ontdekken, dat zij niet meer in staat was logisch en rationeel te denken en als daad van pure wanhoop haar pasgeboren baby in het water heeft gegooid. Het hof verwerpt dit verweer. Het hof is van oordeel dat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte handelde uit psychische overmacht. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd verklaard dat een uit een ongehuwde moeder geboren kind, ook in de Somalische gemeenschap en in Somalia zelf, zeer wel kan worden afgestaan en dat dat in haar geval niet anders zou zijn geweest. Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is. 9. Het rapport van het NFI De raadman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een verweer gevoerd strekkende tot uitsluiting tot het bewijs van het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, onderdeel Pathologie d.d. 30 november 2001 opgesteld door [naam], patholoog, indien het hof van oordeel mocht zijn dat het rapport niet concludent is. Ter onderbouwing van dit beroep verwijst de raadsman naar zijn hieromtrent gestelde vragen ter terechtzitting in eerste aanleg. Tevens stelt de raadsman dat de verdediging onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om de deskundige vragen te stellen over de inhoud van haar rapport. Het hof is van oordeel dat het bedoelde rapport, alsmede de beantwoording door de deskundige van de schriftelijke vragen die door de raadman naar aanleiding van het rapport aan de deskundige zijn gesteld, mede in hun samenhang bezien, duidelijk en ondubbelzinnig zijn. Nu ook overigens geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die tot uitsluiting van bedoeld rapport tot het bewijs zouden moeten leiden, kan het rapport, naar het oordeel van het hof, tot het bewijs worden gebezigd. Voor zover de raadsman heeft bedoeld het hof te verzoeken de deskundige [naam] alsnog ter terechtzitting op te roepen teneinde te worden gehoord omtrent het door haar uitgebrachte rapport alsmede omtrent de beantwoording van de door de raadsman, naar aanleiding van dit rapport, gestelde vragen, gaat het hof aan dit verzoek voorbij nu het hof zowel het rapport als de beantwoording van de vragen gesteld door de raadsman, duidelijk en ondubbelzinnig acht, en een nadere toelichting door de deskundige, niet geacht kan worden bij te dragen tot enige door dit hof te nemen beslissing, en derhalve niet noodzakelijk is. 10. Strafmotivering De advocaat-generaal mr. Kaptein heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) jaar met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan kindermoord. Kort na de geboorte, heeft zij zich van het kind ontdaan door het te laten verdrinken. De verdachte heeft aldus haar eigen belang bij het verbergen van het feit dat zij ongehuwd een kind had gekregen laten prevaleren boven het laten leven van haar pasgeboren kind. Door dit feit is de rechtsorde ernstig geschokt In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met het feit dat is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een haar betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 19 juli 2001, niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Het hof heeft achtgeslagen op de volgende in deze zaak uitgebrachte rapportages; - het rapport d.d. 10 augustus 2001 van [naam]; - het Pro Justitia rapport d.d. 1 mei 2001 van [naam], psycholoog; - het voorlichtingsrapport van Stichting Reclassering Nederland d.d. 11 juni 2001 van [naam] en dhr. [naam]; - het rapport van de Forensische Psychiatrische Dienst d.d. 21 februari 2001 van [naam], forensisch psychiater. Het hof is, alles in aanmerking nemend, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, passend en geboden is. 11. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op artikel 291 van het Wetboek van Strafrecht. 12. Beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het primair bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het primair bewezenverklaarde. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIER (4) JAREN. Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Dit arrest is gewezen door mrs. Ritter, Van Boven en Labohm in bijzijn van de griffier mr. Kloos. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 oktober 2002.