Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF1296

Datum uitspraak2002-09-23
Datum gepubliceerd2002-11-29
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/70645 VRONTN
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / strafrechtelijke detentie / zicht op uitzetting. Hoewel de advocaat schriftelijk heeft medegedeeld dat de zaak als ingetrokken kan worden beschouwd, behandelt de rechtbank het (eerste) beroep in de bewaringszaak alsnog omdat de vreemdelingenbewaring niet daadwerkelijk is opgeheven. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat op dat moment de vreemdelingenbewaring niet plaatsvond ter fine van uitzetting doch met het oog op de voorgenomen strafrechtelijke detentie. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet langer is voldaan aan de doelstelling van de vreemdelingenbewaring als geformuleerd in artikel 59 Vw 2000. De rechtbank beveelt daarom de opheffing van de bewaring per datum zitting. Beroep gegrond, afwijzing verzoek om schadevergoeding.


Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG zittinghoudende te Utrecht Reg.nr.: AWB 02/70645 VRONTN UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende: A, geboren op [...] 1963 dan wel [...] 1963, van Nigeriaanse nationaliteit, eiser, gemachtigde: mr. J.A. Canales, advocaat te Amsterdam, tegen een besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde: mw. H.M.T. Tillema, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag. 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Verweerder heeft op 14 september 2002 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, onder a, Vw opgelegd. Eiser heeft hiertegen op 16 september 2002 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 23 september 2002. Eiser is aldaar verschenen zonder zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. 2. OVERWEGINGEN Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. Namens eiser is de rechtbank in het beroepschrift verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. Eiser heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- verklaard dat hij van zijn vorige advocaat, mr. O.M. Karam, heeft vernomen dat hij het beste kon terugkeren naar Nigeria om aldaar een machtiging tot voorlopig verblijf aan te vragen. Er was om die reden een vlucht door deze advocaat geregeld waardoor eiser op 22 september 2002 kon vliegen. Deze vlucht is ook bevestigd. Het paspoort van eiser en het vliegticket zijn in het bezit van zijn advocaat. Op 22 september 2002 heeft eiser telefonisch van zijn advocaat vernomen dat hij één jaar geleden strafrechtelijk is veroordeeld en dat hij hierdoor niet zou vliegen, maar een straf zou moeten uitzitten. Eiser wist hier niets van af. Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank heeft op 23 september 2002 een schrijven van mr. J.A. Canales van diezelfde datum ontvangen. In dit schrijven is -voor zover van belang- het volgende vermeld. "(...). Voorts deel ik u mede dat deze zaak als ingetrokken kan worden beschouwd nu de Vreemdelingendienst mij heeft medegedeeld dat de bewaring vandaag zou worden opgeheven en zou worden omgezet in detentie i.v.m. uit te zitten vonnis." De rechtbank heeft dit schrijven niet als een (definitieve) intrekking beschouwd en de zaak alsnog op zitting behandeld op grond van de volgende redenen. Uit geen enkel verifieerbaar document was voorafgaand aan de zitting met zekerheid af te leiden dat de vreemdelingenbewaring daadwerkelijk was opgeheven in verband met het ondergaan van een strafrechtelijke detentie. Gelet op het systeem door de wetgever beoogd van periodieke toetsing van de maatregel van bewaring is de rechtbank van oordeel dat van een intrekking van een kennisgeving geen sprake kan zijn in de situatie dat de vreemdelingenbewaring nog voortduurt. De rechtbank achtte derhalve, gegeven het dwingend wettelijke systeem zoals onder meer neergelegd in artikel 94, eerste en tweede lid, Vw, termen aanwezig om de zitting doorgang te doen vinden. Hoewel het wordt betreurd dat de gemachtigde van eiser niet ter zitting aanwezig was, vormt dit op zichzelf geen grond om de behandeling van de zaak aan te houden. Met betrekking inhoudelijke aspecten van de zaak overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 59, eerste lid, Vw bepaalt, voorzover thans van belang, het volgende. Indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert kan, met het oog op de uitzetting, door Onze Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die: (...). Zijdens verweerder is ter zitting medegedeeld dat eiser na de zitting naar de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel zou worden gebracht en dat de dag volgend op de zitting de te ondernemen stappen met betrekking tot de strafrechtelijke detentie zouden worden bezien. Voorts heeft verweerder ter zitting medegedeeld dat op dit moment de vreemdelingenbewaring niet plaatsvindt ter fine van uitzetting, doch met het oog op de voorgenomen strafrechtelijke detentie. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet langer is voldaan aan de doelstelling van de vreemdelingenbewaring als geformuleerd in artikel 59 Vw. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser in ieder geval vanaf de datum van de zitting en het sluiten van het onderzoek, te weten 23 september 2002, wegens strijd met een wettelijk voorschrift onrechtmatig is. Dat van de zijde van verweerder is aangegeven dat praktische redenen aan de voortduring van de vrijheidsontneming ten grondslag liggen, doet daaraan niet af. Het beroep dient derhalve gegrond verklaard te worden. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 23 september 2002. Zijdens eiser is in het beroepschrift van 16 september 2002 verzocht om schadevergoeding. Ingevolge artikel 106 Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank niet met voldoende zekerheid kunnen vaststellen of en zo ja in hoeverre de maatregel van bewaring vanaf een datum, gelegen vóór de datum van de zitting, onrechtmatig moet worden geacht. Mede gelet op de omstandigheid dat het verzoek om schadevergoeding op geen enkele wijze nader is onderbouwd -bij brief van 23 september 2002 is de rechtbank medegedeeld dat de zaak als ingetrokken kon worden beschouwd- acht de rechtbank geen termen om het verzoek om schadevergoeding te honoreren dan wel hiernaar een nader onderzoek in te stellen. De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322 (1 punt voor het beroepsschrift; waarde per punt € 322 en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier. 3. BESLISSING De rechtbank: verklaart het beroep gegrond; beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang 23 september 2002; wijst het verzoek om schadevergoeding af; veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten dient te vergoeden aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht. Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.D. Aardema, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 23 september 2002, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Groenewoud, als griffier. afschrift verzonden op: 25 september 2002 RECHTSMIDDEL Ingevolge artikel 95 Vw staat tegen deze uitspraak, voor zover het betreft de gegrondverklaring van het beroep, binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.