Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF1337

Datum uitspraak2002-11-14
Datum gepubliceerd2002-12-02
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers01/03793
Statusgepubliceerd


Indicatie

De inspecteur heeft een (gecombineerd) aangiftebiljet toegestuurd voor zowel de inkomsten- als de vermogensbelasting. Belanghebbende heeft niet-tijdig aangifte gedaan. Gelet op het verschillende karakter van inkomsten- en vermogensbelasting kan de inspecteur twee verzuimboetes opleggen.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vijfde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, de inspecteur. 1. Loop van het geding Drs. AX heeft als gemachtigde van belanghebbende, zijn moeder, bij een op 5 november 2001 ter griffie ontvangen beroepschrift, beroep ingesteld tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 2 oktober 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1998 en de daarbij opgelegde verzuimboete. De gemachtigde heeft het beroepschrift aangevuld op 24 januari 2002. De inspecteur heeft belanghebbende met dagtekening 3 november 2000 een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 100.000; gelijktijdig heeft hij op basis van artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) een verzuimboete opgelegd tot een bedrag van f 250. Op 5 december 2000 heeft de inspecteur belanghebbendes gecombineerde aangiftebiljet inkomstenbelasting 1998, premie volksverzekeringen 1998, premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 1998 en vermogensbelasting 1999 ontvangen. Hij heeft dit biljet aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de aanslag en de boete. Het aangiftebiljet vermeldde een belastbaar inkomen van f 57.039, een WAZ-grondslag van f 0 en een vermogen van f 783.105. De inspecteur heeft bij de bestreden uitspraak, welke in een stuk van 23 oktober 2001 cijfermatig is uitgewerkt, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 74.435. Hij heeft de boete gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 59.283 en het vervallen van de boete, dan wel het verminderen van de boete tot f 50. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot het ongegrond verklaren van het beroep. Ter zitting van de Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer op 10 september 2002 zijn verschenen de gemachtigde, vergezeld van belanghebbende, en mr. A namens de inspecteur, vergezeld van B. Partijen hebben een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Deze enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar een meervoudige kamer. Ter zitting van de Vijfde Meervoudige Belastingkamer op 10 oktober 2002 zijn verschenen de gemachtigde, vergezeld van belanghebbende, en mr. A voornoemd namens de inspecteur. Partijen hebben een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De pleitnota van de inspecteur, tevoren toegezonden aan de gemachtigde, bevatte vier bijlagen. De gemachtigde heeft kunnen reageren op deze bijlagen. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende, geboren in 1936, geeft sinds 1 januari 1997 in het kader van een onderneming les in (een europese) taal. Deze lessen geeft belanghebbende door tussenkomst van de volksuniversiteit in Q en die in R, maar evenzeer buiten dat kader op haar eigen woonadres. Belanghebbende heeft over 1997 en 1998 een omzet berekend van f 15.211, respectievelijk f 13.314; het resultaat berekende zij op f 6.389, respectievelijk f 5.280. 2.2. De inspecteur heeft in november 1999 een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangifte over 1997. Het rapport vermeldt dat de aangifte over 1997 gevolgd zou worden en dat belanghebbende ook voor 1998 een specificatie zou verstrekken van de voor de onderneming gewerkte uren.. 2.3. Belanghebbende heeft over 1997 een overzicht gemaakt van de aan haar onderneming bestede uren, uitkomende op een aantal van 1.281. Bij het aangiftebiljet voor (onder meer) de inkomstenbelasting 1998 is als bijlage 4 een specificatie gevoegd van de aan het drijven van de onderneming bestede uren, uitkomende op een aantal van 1520. De specificatie vermeldt 144 lesuren aan de volksuniversiteit in Q en 117 lesuren aan die in R; daarnaast meldt het overzicht 189 lesuren voor privé-lessen. Na een hoorgesprek is belanghebbende tot de conclusie gekomen dat het aantal lesuren voor beide volksuniversiteiten gezamenlijk verminderd zou moeten worden tot 193,5. Tussen partijen is dan ook uiteindelijk niet in geschil dat belanghebbende in 1998 382,5 uren heeft besteed aan "directe" lesactiviteiten. 2.4. Voor beide jaren, 1997 en 1998, heeft belanghebbende zelfstandigenaftrek in mindering gebracht op het berekende onzuiver inkomen. 2.5. De inspecteur heeft belanghebbende met dagtekening 3 november 2000 een aanslag vermogensbelasting 1999 opgelegd naar een vermogen van f 500.000; gelijktijdig heeft hij op basis van artikel 67a van de Awr een verzuimboete opgelegd tot een bedrag van f 50. Met dagtekening 31 januari 2001 heeft de inspecteur een navorderingsaanslag vermogensbelasting 1999 opgelegd, berekend naar het op het aangiftebiljet aangegeven vermogen van (afgerond) f 783.000. De inspecteur heeft geen aanslag premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd. 3. Geschil Tussen partijen is in geschil de vraag of belanghebbende recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek. Voorts is in geschil de vraag of de inspecteur terecht de boete voor het niet-tijdig doen van aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft opgelegd, dan wel, subsidiair, tot een te hoog bedrag. 4. Standpunten van partijen Voor de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken. Ter zitting van 10 september 2002 heeft belanghebbende verklaard dat haar zoon na afloop van het jaar de urenspecificatie heeft gemaakt aan de hand van haar aantekeningen; dat de volksuniversiteit in eerste instantie een verkeerd aantal lessen had opgegeven; dat de aanslag vermogensbelasting onherroepelijk vast staat; dat je in de praktijk niet afzonderlijk aangifte voor de vermogensbelasting doet. Op 10 oktober 2002 heeft belanghebbende verklaard dat de aangifte inkomstenbelasting alleen al voor de vermogensbelasting van belang is ter berekening van de als schuld in aanmerking te nemen inkomstenbelasting; dat zij in ieder geval een vermindering van de boete wil met f 50 dan wel f 200; dat de afspraak met de inspecteur tot vermindering van de boete tot f 50 alleen geldt voor de situatie dat belanghebbende de zelfstandigenaftrek kan toepassen; dat ook aanslagen in de WAZ-premie in voorkomende gevallen met een boete worden opgelegd. Ter zitting van 10 september 2002 heeft de inspecteur verklaard dat de indirecte uren niet zijn vastgelegd in een agenda of iets dergelijks. Op 10 oktober 2002 heeft de inspecteur nog verklaard dat hij zich afvraagt of in de beginperiode de gecombineerde aangifte wel in alle gevallen gevolgd is door een aanslag in de WAZ-premie; dat de belastingdienst had kunnen kiezen voor afzonderlijke aangiftebiljetten; dat het uitmaakt of iemand bedragen van "0" invult dan wel rubrieken blanco laat; dat iemand zijn handtekening op het aangiftebiljet kan plaatsen met de vermelding dat het biljet maar op één van de heffingen betrekking heeft; dat dit bij een elektronische aangifte anders kan zijn; dat het gebeurt dat hij na beoordeling van de aangifte inkomstenbelasting tot de conclusie komt dat ook vermogensbelasting verschuldigd is en dan een afzonderlijk aangiftebiljet voor de vermogensbelasting verzonden wordt; dat hij de gemachtigde wil aanmerken als een beroepsmatig rechtsbijstand verlenende derde; dat de gemachtigde zijn moeder geen declaratie heeft verzonden voor het werk in de bezwaarfase. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Op belanghebbende rust de last aannemelijk te maken dat zij in 1998 ten minste 1225 uren heeft besteed aan het voor eigen rekening feitelijk drijven van haar onderneming. Daartoe heeft zij een overzicht overgelegd waarop 261 uren staan vermeld voor lesgeven aan de volksuniversiteiten, welk aantal de facto 193,5 is geweest. Deze onjuistheid heeft ook zijn weerslag op het aantal indirecte uren, dat belanghebbende stelt op het dubbele van het aantal lesuren, en wettigt de veronderstelling dat de specificatie niet berust op een goede registratie van het aantal aan de onderneming bestede uren. De inspecteur heeft expliciet de juistheid van het aantal uren betwist en zich daarbij met name gericht op de berekening van het aantal "indirecte" uren. Belanghebbende heeft haar berekening nader onderbouwd door te wijzen op haar aanpak met nieuwe lesmethoden en op een hoger lesniveau. Het hof acht deze onderbouwing te globaal en te weinig controleerbaar om aan te nemen dat belanghebbende tenminste 1225 uren aan het drijven van haar onderneming heeft besteed. De stelling van de inspecteur dat belanghebbende moet laten blijken dat de aanslag onjuist is kan derhalve buiten bespreking blijven. 5.2.1. De inspecteur heeft belanghebbende op 3 november 2000 een boete van f 50 opgelegd wegens het niet doen van aangifte vermogensbelasting 1999 en op diezelfde dag een boete van f 250 wegens het niet doen van aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998. De inspecteur had eerder aan belangebbende één aangiftebiljet uitgereikt door middel waarvan belanghebbende voor beide heffingen diende te voldoen aan haar aangifteplicht; dit aangiftebiljet bevatte een afzonderlijk onderdeel ter berekening van het belastbaar inkomen en een onderdeel ter berekening van het vermogen. Belanghebbende heeft berust in de voor de vermogensbelasting opgelegde boete. Zij bestrijdt de voor de inkomstenbelasting opgelegde boete en voert daartoe aan dat ter zake van hetzelfde feit - het te laat inleveren van het aangiftebiljet - niet tweemaal een boete mag worden opgelegd. Niet in geschil is dat het biljet is ingeleverd na de daarvoor door de inspecteur gestelde termijn. 5.2.2. Door het niet-tijdig inleveren of toezenden van het onderhavige aangiftebiljet heeft belanghebbende voor zowel de inkomsten- als de vermogensbelasting niet tijdig aangifte gedaan. Het voorwerp van de inkomstenbelasting voor binnenlandse belastingplichtigen, zoals belanghebbende, staat los van dat van de vermogensbelasting. Zulks is in tegenstelling tot de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen die is afgeleid van elementen van de grondslag voor de heffing van inkomstenbelasting (artikel 72 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen). Gelet op de verschillende heffingsgrondslag van inkomstenbelasting en vermogensbelasting is er ook geen reden artikel 62, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 naar analogie toe te passen. Daar komt bij dat de inkomstenbelasting een tijdvak- en de vermogensbelasting een tijdstipbelasting is. Dit betekent dat de inspecteur belanghebbende door het toezenden van het onderhavige aangiftebiljet heeft uitgenodigd tot het doen van twee verschillende aangiften en dat belanghebbende tweemaal in verzuim is geweest door het aangiftebiljet niet tijdig in te leveren. Naar het oordeel van het hof is er met betrekking tot de in casu opgelegde boetes geen sprake van een dubbele bestraffing voor hetzelfde feit. De inspecteur heeft dan ook niet in strijd met enige wetsbepaling, noch enige algemeen verbindende verdragsbepaling gehandeld door de in geschil zijnde boete op te leggen, tegelijk met de (niet betwiste) boete ter zake van het niet doen van de aangifte vermogensbelasting. 5.2.3. Belanghebbende heeft overigens geen omstandigheden gesteld om aan te nemen dat de boete tot een onjuist bedrag is opgelegd en deze omstandigheden zijn ook anderszins niet aannemelijk geworden. 5.2.4. De stelling van de inspecteur dat een belastingplichtige in situaties als de onderhavige naar willekeur zou kunnen verkiezen welke boete hij in rechte wil betwisten, behoeft geen bespreking meer. 6. Proceskosten Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten. 7. Beslissing Het hof verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is vastgesteld op 14 november 2002 door mr. Onnes, Boersma en Goes, in tegenwoordigheid van mr. Van der Laan als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Het hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.