Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF1345

Datum uitspraak2002-09-30
Datum gepubliceerd2002-12-02
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/68482 VRONTN
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / asielaanvraag / presentatie. Eiser stelt de Liberiaanse nationaliteit te bezitten. Eiser is de maatregel van bewaring opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting bestaat en dat voldoende voortvarendheid is betracht bij de voorbereiding daarvan. De grief van eiser dat hij niet bij de Liberiaanse autoriteiten mag worden gepresenteerd nu de rechter nog niet over zijn verzoek om een voorlopige voorziening dan wel over het door hem ingestelde beroep heeft beslist, kan niet tot gegrondverklaring van het onderhavige beroep leiden. De naar voren gebrachte argumenten zien erop dat eiser een presentatie in strijd acht met het Vluchtelingenverdrag dan wel verplichtingen uit internationale verdragen op het gebied van de rechten van de mens. Een beroep op dergelijke bepalingen kan eventueel worden beoordeeld in het kader van een aanvraag van een verblijfsvergunning asiel, als bedoeld in artikel 28 Vw 2000. Beroep ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG zittinghoudende te Utrecht Reg.nr.: AWB 02/68482 VRONTN UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende: A, geboren op [...]1970, van gestelde Liberiaanse nationaliteit, eiser, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel, gemachtigde: mr. A. Hol, advocaat te Haarlem, tegen een besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde: N. Jhari, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag. 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Verweerder heeft op 27 juli 2002 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, onder a, Vw opgelegd. Bij uitspraak van 12 augustus 2002 is het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze maatregel duurt nog steeds voort. Bij faxbericht van 6 september 2002 heeft verweerder de rechtbank op grond van artikel 96, eerste lid, Vw in kennis gesteld van het voortduren van de bewaring en de daarbij behorende voortgangsgegevens overgelegd. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Vervolgens heeft de rechtbank de gemachtigde van eiser de gelegenheid geboden om binnen twee werkdagen schriftelijk te reageren op de door verweerder verstrekte voortgangsgegevens. Daarbij is verzocht om gemotiveerd aan te geven waarom de behandeling van de vervolgkennisgeving ter zitting niet achterwege mag blijven, alsmede of de vreemdeling in persoon door de rechtbank gehoord wil worden. De gemachtigde van eiser heeft op die voortgangsgegevens gereageerd en daarbij aangegeven dat behandeling ter zitting niet achterwege kan blijven. Voorts heeft eisers gemachtigde de gronden van het beroep ingediend. De rechtbank heeft op 13 september 2002 het vooronderzoek gesloten en daarbij op grond van artikel 96, tweede lid, Vw bepaald dat het onderzoek ter zitting niet achterwege blijft. De rechtbank heeft evenwel geen aanleiding gezien om eiser voor die zitting op te roepen. Bij faxbericht van 24 september 2002 heeft verweerder nog enige nadere gedingstukken overgelegd. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van deze rechtbank van 24 september 2002. Eiser is aldaar niet verschenen, maar heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. 2. OVERWEGINGEN Ingevolge artikel 96, vierde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen, aangezien er geen zicht bestaat op zijn uitzetting en omdat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Objectieve aanknopingspunten dat er bij de behandelend rechtbank is verzocht om de aldaar aanhangige voorlopige voorziening (vovo) danwel het beroep naar voren te halen, omdat eiser zich in bewaring bevindt, zijn niet aanwezig. Tevens is eiser van mening dat hij niet bij de Liberiaanse autoriteiten gepresenteerd mag worden nu de rechter nog geen beslissing heeft genomen met betrekking tot het tegen de afwijzing van de asielaanvraag ingediende beroep en het daarmee samenhangende verzoek. Nu niet is uitgesloten dat eiser een politiek tegenstander van het regime in Liberia is, moet er van worden uitgegaan dat de presentatie ernstige consequenties kan hebben voor eiser. Overigens is niet gebleken dat feitelijk uitzetting naar Liberia plaatsvindt. Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep, aangezien er voldoende voortvarend wordt gewerkt aan de uitzetting van eiser en er nog steeds zicht bestaat op zijn uitzetting. Eiser heeft op 27 juli 2002 een asielaanvraag ingediend die op 5 september 2002 is afgewezen. De beschikking tot afwijzing van die asielaanvraag is op 6 september 2002 aan eiser uitgereikt en de omzetting van de bewaring heeft eveneens op evengenoemde datum plaatsgevonden. Vervolgens is op 21 september 2002 de laissez-passeraanvraag (lp-aanvraag) aan de afdeling Coördinatie Presentaties Ambassades van de IND (CPA) verzonden met het oog op presentatie van eiser bij de Liberiaanse autoriteiten. De vraag of daadwerkelijke naar Liberia wordt uitgezet ligt thans nog niet ter beoordeling voor, nu nog niet vaststaat dat eiser uit dat land afkomstig is. De rechtbank overweegt als volgt. Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank de maatregel van bewaring reeds eerder heeft getoetst en dat bij uitspraak van 12 augustus 2002 is komen vast te staan dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op dat moment rechtmatig waren. Derhalve staat thans slechts ter beoordeling of sedert genoemde uitspraak van de rechtbank de maatregel van bewaring rechtmatig is. Hierbij acht de rechtbank met name van belang of nog voldoende zicht bestaat op uitzetting van eiser bestaat en of verweerder voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De rechtbank is van oordeel dat uit de verstrekte voortgangsgegevens volgt dat voldoende zicht bestaat op uitzetting van eiser en dat verweerder voldoende voortvarendheid betracht bij de voorbereiding van eisers uitzetting. Uit evengenoemde voortgangsgegevens blijkt dat de asielaanvraag van eiser op 5 september 2002 is afgewezen en dat namens eiser op 9 september 2002 een verzoek om een voorlopige voorziening te treffen is ingediend en beroep is ingesteld. Voorts blijkt uit die gegevens dat de lp-aanvraag op 21 september 2002 naar de CPA is verzonden ten einde eiser bij de Liberiaanse autoriteiten te presenteren. Eisers grief dat hij niet bij de Liberiaanse autoriteiten mag worden gepresenteerd nu de rechter nog niet over zijn verzoek om een voorlopige voorziening dan wel over het door hem ingestelde beroep heeft beslist, kan niet tot gegrondverklaring van het onderhavige beroep leiden. De naar voren gebrachte argumenten zien erop dat eiser een presentatie in strijd acht met het Vluchtelingenverdrag en/of verplichtingen uit internationale verdragen op het gebied van de rechten van de mens. Een beroep op dergelijke bepalingen kan eventueel worden beoordeeld in het kader van een aanvraag van een verblijfsvergunning asiel, als bedoeld in artikel 28 Vw. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser niet in strijd is met de Vw en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden. De opheffing van de maatregel van bewaring wordt niet bevolen. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. 3. BESLISSING De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond; Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.H. van Meegen, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 30 september 2002, in tegenwoordigheid van P.R. Bax, als griffier. afschrift verzonden op: 30 september 2002 RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.