Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF1351

Datum uitspraak2002-10-30
Datum gepubliceerd2002-12-03
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers99/01660
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 99/01660 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van mevrouw X handelend onder de naam Q te Y (hierna: de belanghebbende) tegen de door het hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) gedane uitspraak van 23 april 1999 op het bezwaarschrift betreffende de aan de belanghebbende in de vorm van een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het derde kwartaal van 1998 op grond van artikel 40 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968), opgelegde boete, aanslagnummer A. De mondelinge behandeling De mondelinge behandeling van de zaak heeft in het openbaar plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 16 oktober 2002 te Tilburg. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de belanghebbende, tot haar bijstand vergezeld van haar echtgenoot, alsmede de Inspecteur. Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 30 oktober 2002, de volgende mondelinge uitspraak gedaan. De beslissing Het Hof: - vernietigt de bestreden uitspraak alsmede de naheffingsaanslag; en - gelast dat de Inspecteur aan de belanghebbende het door deze gestorte griffierecht ad € 38,57 vergoedt. De gronden voor de beslissing 1. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht ingevolge het bepaalde in artikel 40 van de Wet OB 1968 jº § 31 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB) aan de belanghebbende een boete heeft opgelegd van fl. 250,=. 2. De belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat zij altijd op tijd haar aangifte omzetbelasting heeft ingediend en dat zij in het derde kwartaal van 1998 per abuis een onjuiste aangifte heeft ingediend. Bij schrijven van 3 december 1998 heeft de Inspecteur de belanghebbende hier op gewezen en ervan op de hoogte gesteld dat zij haar omissie uiterlijk op 23 december 1999 dient te corrigeren. Tevens heeft de Inspecteur hierbij kenbaar gemaakt dat indien de belanghebbende niet tijdig, niet volledig of niet juist aan zijn verzoek voldoet op grond van artikel 40 van de Wet OB 1968 een boete kan worden opgelegd. Vervolgens heeft de belanghebbende bij brief van 7 december 1998 de Opgaaf intracommunautaire leveringen gecorrigeerd. Op 16 februari 1999 werd de belanghebbende door Inspecteur schriftelijk ervan op de hoogte gesteld dat één van de BTW-identificatienummers, nummer B, die de belanghebbende in de correctie op haar Opgaaf intracommunautaire leveringen had doorgegeven onjuist bleek te zijn. De belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat dit, gezien haar slechte gezichtsvermogen, waarschijnlijk een typefout moet zijn geweest. Het juiste BTW-identificatienummer had nummer C moeten zijn. 3. Ingevolge artikel 67g van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dient de boete ex artikel 40 Wet OB 1968 te worden opgelegd bij voor bezwaar vatbare beschikking. De Inspecteur heeft de boete geëffectueerd door het opleggen van een naheffingsaanslag. Dientengevolge dient deze naheffingsaanslag te worden vernietigd. 4. De omstandigheid dat de bestreden uitspraak wordt vernietigd, brengt met zich dat de Inspecteur, gelet op het bepaalde in artikel 5, zevende lid, eerste volzin, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, aan de belanghebbende het door deze voor deze zaak gestorte griffierecht ad fl. 85,= (€ 38,57) dient te vergoeden. 5. Uit het vorenoverwogene volgt dat het gelijk aan de zijde van de belanghebbende is. Voor dit geval is niet in geschil, dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd. 6. Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als eerder vermeld. De proceskosten Hoewel het beroep gegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Belanghebbende heeft namelijk niet verzocht om een proceskostenvergoeding, en het Hof is ook ambtshalve niet gebleken, dat zij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten fiscale procedures. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal. Aldus gedaan op 30 oktober 2002 door P. Fortuin, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing op die datum in tegenwoordigheid van A.R. Veldt, griffier, in het openbaar uitgesproken. Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 1 november 2002 Het aanwenden van een rechtsmiddel: U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch). Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 68,07. Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van € 68,07 verschuldigd. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.