Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF1390

Datum uitspraak2002-11-26
Datum gepubliceerd2002-12-03
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers02/02634 PV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweerder heeft belanghebbende ten onrechte een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Nu belanghebbende geweigerd heeft verweerder het originele parkeerkaartje in de bezwaarfase toe te zenden, is het uitsluitend aan hem te wijten dat de hofprocedure is gevoerd en heeft hij geen op een proceskostenveroordeling recht, noch op schadevergoeding.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tiende Enkelvoudige Belastingkamer PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van de waarnemend directeur van Stadstoezicht te Amsterdam, hierna verweerder, gedagtekend 4 april 2002, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting. Het beroep is behandeld ter zitting van 12 november 2002. Beslissing Het Hof: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak van verweerder op het bezwaar; - vernietigt de naheffingsaanslag parkeerbelasting, en - gelast de inspecteur het gestorte griffierecht ad € 29 aan belanghebbende te vergoeden. Gronden 1.1. Belanghebbende heeft op 28 december 2001 op of rond 14:18 uur een auto geparkeerd aan de Y-straat ter hoogte van huisnummer 000, te Amsterdam. Op die plaats was hij ingevolge de Verordening Parkeerbelastingen 1999 en de daarbij behorende Bijlage Tarieventabel 1999 van de Gemeente Amsterdam deswege par-keerbelasting verschuldigd. Bij een controle heeft een medewerker van de dienst Parkeerbeheer geen geldig parkeerkaartje in de auto aangetroffen. Ter zake van genoemd parkeren is aan belanghebbende een naheffingsaanslag par-keerbelasting met aanslagnummer 99999 (hierna: de aanslag) opgelegd. 1.2. Op 18 januari 2002 is belanghebbende in bezwaar gekomen tegen de aanslag. Daarbij heeft hij een kopie van een parkeerkaartje overgelegd. In reactie hierop heeft verweerder op 4 februari 2002 belanghebbende verzocht om het originele kaartje aan Stadstoezicht toe te zen-den. Naar aanleiding van dat verzoek schrijft belanghebbende in zijn brief van 27 februari 2002 het volgende: "Indien ik nu het origineel opstuur en het raakt verloren bij de posterijen of bij uw dienst, heb ik nog slechts een fotokopie, wat voor uw dienst onvoldoende bewijs schijnt te zijn. Door het origineel op te sturen raak ik dus definitief mijn bewijs kwijt. Bovendien heb ik dan ook niet langer mijn originele kwitantie voor de betaalde parkeergelden, mocht ik dat ooit nog nodig hebben in het kader van bewijs aan andere overheden en instanties die daarvoor een origineel verlangen. Daarom verzoek ik u genoegen te nemen met de fotokopie die nogmaals bijgevoegd is en beide zijden toont, of mij te verklaren dat u in het geval van zoekraken van het per post op te sturen origineel alsnog de fotokopie als bewijs zult accepteren, of controle van het origineel bij mij thuis te voeren, dan wel het origineel af te halen tegen afgifte van een ontvangstverklaring." Op 4 maart 2002 heeft verweerder belanghebbende opnieuw verzocht om door middel van bijgevoegde antwoordenveloppe het originele parkeerkaartje te sturen. Verweerder heeft vervolgens op 4 april 2002 het bezwaar, onder verwijzing naar het niet overleggen van het ori-ginele parkeerkaartje, afgewezen. 1.3. Ter zitting heeft belanghebbende een origineel parkeerkaartje laten zien, met daarop de datum 28 december 2001 en de vermelding "Parkeren betaald tot: 15:08". 2. In geschil is of de aanslag terecht is opgelegd en of belanghebbende recht heeft op schadevergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten. 3.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding. 3.2. Ter zitting heeft belanghebbende nog naar voren gebracht dat hij voor het bijwonen van de zitting € 4,20 aan reiskosten en € 50 aan verletkosten heeft gemaakt. 3.3. De inspecteur heeft ter zitting het volgende opgemerkt. Ik heb de brief van belanghebbende met datum 27 februari 2002 ontvangen De gemeente Amsterdam hanteert het beleid dat het geldige originele parkeerkaartje moet worden getoond, waarna de betreffende naheffingsaanslag parkeerbelasting en beschikking kosten wielklem worden vernietigd. De eis het originele kaartje te over-leggen, houdt verband met mogelijk misbruik van genoemd beleid. Ik constateer dat het door belanghebbende getoonde originele kaartje op de onder 1.1 genoemde plaats en tijdstip geldig was, zodat de onderhavige aanslag moet worden vernietigd. Belanghebbende had het originele kaartje naar mijn mening eerder moeten toezenden en hij heeft daarom geen recht op schadevergoeding. Op de keper beschouwt voert hij een overbodige beroepsprocedure. 4.1. Een ieder is gehouden desgevraagd aan de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van de parkeerbelasting, de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan - zulks ter keuze van de gemeenteambtenaar - waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen (artikel 47, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna Awr) juncto artikel 231 van de Gemeentewet). Genoemde gemeenteambtenaar bepaalt welke stukken, in welke vorm, op welke plaats en op welke termijn dienen te worden overgelegd; zij het dat hij daarbij beperkt wordt door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. 4.2. Vaststaat dat verweerder om het originele kaartje heeft gevraagd. Naar het oordeel van het Hof kunnen met betrekking tot de heffing van de parkeerbelasting onder bescheiden, zoals vermeld onder 4.1, de originele par-keerkaartjes worden verstaan. Dit geldt zeker in een situatie als de onderhavige waarin belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd omdat hij tijdig het parkeerkaartje had gekocht en verweerder het beleid heeft om de nahef-fingsaanslag en de beschikking voor het aanbrengen en het verwijderen van de wiel-klem in beginsel te vernietigen indien belanghebbende het originele, destijds geldige, parkeerkaartje overlegt. In dit verband acht het Hof mede van belang dat het verzoek om toezending van het originele kaartje een redelijk doel dient. Verweerder heeft immers gesteld - en het Hof acht aannemelijk - dat zonder overlegging van het origi-nele kaartje er op relatief eenvoudige wijze misbruik van het gemeentelijk beleid zou kunnen worden gemaakt. 4.3. Belanghebbende heeft eerst ter zitting het originele parkeerkaartje getoond. Dit betekent naar het 's Hofs oordeel dat belanghebbende niet voldaan heeft aan ver-weerders, op artikel 47, eerste lid, onderdeel b, van de Awr gebaseerde, verzoek om overlegging van het originele kaartje. 4.4. Belanghebbende heeft gesteld dat hij het originele parkeerkaartje niet wilde overleggen omdat hij het risico te groot achtte dat bewijsmateriaal verloren zou gaan. Allereerst meent het Hof dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit risico reëel was. Voorts is het Hof van oordeel dat dit mogelijke risico geen grond is die de op artikel 47 Awr gebaseerde informatieverplichting opzij zet. Het Hof acht daarbij mede redengevend dat, ingeval een verweerder een belanghebbende verzocht heeft om toezending per post van het originele kaartje en de belanghebbende aanne-melijk gemaakt heeft dat het kaartje op die wijze is verzonden, het risico van het zoekraken bij de verweerder ligt en dat indien het kaartje zoekraakt niet gezegd kan worden dat belanghebbende niet aan zijn informatieverplichting heeft voldaan. 4.5. Voor zover belanghebbende stelt dat hij aan zijn informatieverplichting heeft voldaan omdat hij in zijn brief van 27 februari 2002 heeft voorgesteld dat verweerder het kaartje bij hem thuis kwam inzien of ophalen, oordeelt het Hof als volgt. Het voorstel kan, zeker nu het onder het stellen van voorwaarden werd gedaan, niet worden aangemerkt als het beschikbaar stellen van bescheiden in de zin van artikel 47 van de Awr. Het is immers verweerder die, met inachtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, bepaalt in welke vorm en op welke plaats wijze bescheiden beschikbaar dienen te worden gesteld. 4.6. Nadat belanghebbende ter zitting het originele parkeerkaartje getoond heeft en verweerder geconstateerd heeft dat het kaartje op de onder 1.1 vermelde plaats en het aldaar vermelde tijdstip geldig was, heeft verweerder, onder verwijzing naar het eer-dergenoemde beleid van de gemeente Amsterdam, geconcludeerd tot vernietiging van zowel de aanslag als de beschikking. Het Hof zal verweerder hierin volgen, het-geen betekent dat het Hof, gelet op het gelijkheidsbeginsel, de vraag onbeantwoord kan laten of belanghebbende, gelet op artikel 27e, eerste volzin, van de Awr, op overtuigende wijze heeft aangetoond dat de uitspraak onjuist is. 4.8. Op basis van het bovenstaande concludeert het Hof dat de uitspraak op het bezwaar niet in stand kan blijven en dat de aanslag en de beschikking vernietigd moeten worden. 5.1. Belanghebbende heeft gesteld in de bezwaarfase kosten te hebben gemaakt. Belanghebbende heeft de kosten niet met bescheiden onderbouwd. Hij wenst dat die kosten op grond van arti-kel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht aan hem worden vergoed. 5.2. Indien verweerder een besluit neemt en handhaaft dat naderhand door de rechter wordt vernietigd, begaat verweerder een onrechtmatige daad jegens de belasting-plichtige. Ook indien verweerder geen verwijt treft, moet worden aangenomen dat deze onrechtmatige daad voor rekening van verweerder komt, behoudens ingeval zich bijzondere omstandigheden voordoen. Belanghebbende heeft niet voldaan aan zijn verplichtingen op grond van artikel 47 van de Awr. Het Hof is van oordeel dat dit een bijzondere omstandigheid is op grond waarvan de onrechtmatige daad niet voor rekening van verweerder komt. Hieruit volgt dat de door belanghebbende gestelde schade niet voor vergoeding in aanmer-king komt. Overigens is het Hof van oordeel dat belanghebbende de kosten in de bezwaarfase ook niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt. 6. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Weliswaar heeft als hoofdregel te gelden dat in een situatie als de onderhavige waarin de belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, de tegenpartij in de kosten van het geding wordt veroordeeld, maar het Hof mag daarvan afwijken indien daartoe grond bestaat (Hoge Raad 24 juli 2001, nr.36 466, gepubliceerd in BNB 2001/249). Naar het oordeel van het Hof bestaat daartoe grond. Belanghebbende heeft in de bezwaarfase ten onrechte geweigerd het originele kaartje aan verweerder te overleggen. Had belanghebbende dit kaartje overgelegd dan acht het Hof - met name gelet op 1.2 en 4.6 - aannemelijk dat verweerder reeds in de bezwaarfase de aanslag had herroepen. Om die reden in het Hof van oordeel dat het uitsluitend aan de belanghebbende is te wijten, dat de procedure voor het Hof is gevoerd. De uitspraak is gedaan op 26 november 2002 door mr. Goes, in tegenwoordigheid van mr. Van Rijn als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm. U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt u van de griffier een nota griffierecht. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.