Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF1410

Datum uitspraak2002-12-03
Datum gepubliceerd2002-12-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/008333-02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer: 03/008333-02 Datum uitspraak: 3 december 2002 RECHTBANK MAASTRICHT VONNIS op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [naam verdachte], geboren te [geboortedatum/plaats], wonende te [woonplaats/adres], thans gedetineerd in de PI "Overmaze" te Maastricht. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 november 2002. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat 1. hij op of omstreeks 11 augustus 2002, althans in of omstreeks de periode van 11 tot en met 17 augustus 2002, te Hoensbroek, althans in de gemeente Heerlen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] een kogel door, althans in zijn borst/lichaam te schieten, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden; 2. hij op of omstreeks 11 augustus 2002 te Hoensbroek, althans in de gemeente Heerlen, een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen in de vorm van een pistool, en/of munitie van categorie III, te weten 6, althans een aantal stuks scherpe patronen, voorhanden heeft gehad. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat 1. hij op 11 augustus 2002 te Hoensbroek opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] een kogel door zijn borst te schieten, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden; 2. hij op 11 augustus 2002 te Hoensbroek een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen in de vorm van een pistool, en munitie van categorie III, te weten 6 stuks scherpe patronen, voorhanden heeft gehad; De bewijsmiddelen De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte de hierboven omschreven feiten heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De nadere overweging met betrekking tot het bewijs De raadsman heeft geconcludeerd dat de verdachte zijn slachtoffer niet na kalm beraad en rustig overleg heeft gedood en dat slechts sprake kan zijn van (een voorwaardelijk opzet tot) doodslag. De rechtbank overweegt dienaangaande dat met name uit de hiernavolgende bewijsmiddelen het wettig en overtuigend bewijs kan worden geput dat de verdachte -alvorens zijn slachtoffer te doden- meermalen gericht op het slachtoffer heeft geschoten: - verdachtes verklaring ter terechtzitting afgelegd, inhoudende dat hij het slachtoffer volgde toen deze café [naam café] verliet waarna hij op straat in de richting van het slachtoffer schoot, dat hij het slachtoffer volgde toen deze grillroom [naam grillroom] binnenrende en aldaar opnieuw op het slachtoffer schoot; - de door de getuige [getuige] op 12 augustus 2002 tegenover de verbalisant [naam verbalisant] (blz 93) afgelegde verklaring inhoudende: "Ik zag dat een man de zaak binnenkwam. Ik zag meteen dat hij een vuurwapen in een van zijn handen hield. (.…) Ik hoorde toen een schot (….) Ik zag dat de man het vuurwapen op het slachtoffer richtte, voordat hij het schot loste. (…) Ik zag dat de man met het vuurwapen achter in de zaak stond. Ik zag dat deze man aan de deur van de herentoilet aan het trekken was. (…) Ik zag dat de man met het vuurwapen weer vervolgens iets van de deur afstand nam en op de deur schoot. Ik zag dat de man met het vuurwapen op deze deur richtte, alwaar zich daarachter het slachtoffer bevond." De kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt: Feit 1: moord, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht; Feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, aanhef en onder a van de Wet wapens en munitie, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. De strafbaarheid van de verdachte Ten aanzien van verdachte is door de psycholoog drs. A.F.J.M. Zwegers een onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psycholoog een rapport, gedateerd 12 november 2002, welk rapport vermeldt -zakelijk weergegeven- als conclusie dat onderzochte ten tijde van het plegen van het hem ten laste gelegde feit lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, dat dit feit hem slechts in licht verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in het rapport gegeven conclusie en maakt deze mitsdien tot de hare. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. Het toe te passen recht De rechtbank heeft zich gebogen over de ter terechtzitting door de raadsman opgeworpen vraag of het meerder- dan wel minderjarigenstrafrecht moet worden toegepast. De rechtbank is hierbij tot de slotsom gekomen dat in de persoonlijkheid van de verdachte, zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, grond te vinden is recht te doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verdachte al geruime tijd zelfstandig woonde op grote afstand van zijn familie. De redengeving van de op te leggen straf Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met: -enerzijds- - de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving, - het feit dat de verdachte op de openbare weg en in een voor het publiek toegankelijke plaats meerdere keren heeft geschoten met een pistool, daarbij het risico nemende dat de ter plaatse aanwezige omstanders door een kogel geraakt zouden kunnen worden, - het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is, en -anderzijds- - de nog jeugdige leeftijd van de verdachte, - de in het rapport van drs. Zwegers opgenomen conclusie dat de verdachte ten tijde van het feit slechts in licht verminderde mate aan de betrokkene toe is te rekenen. De op te leggen straf is -behalve op voormelde artikelen- gegrond op de artikelen 10, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 56 van de Wet wapens en munitie. DE BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is; - veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van negen jaren; - beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. A.M. Schutte, voorzitter, mr. A.M.A. Eijck en mr. R. Niessen, rechters, in tegenwoordigheid van J.Th.G. Coenders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 december 2002.