Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF1429

Datum uitspraak2002-12-04
Datum gepubliceerd2002-12-04
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200202171/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200202171/1. Datum uitspraak: 4 december 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: burgemeester en wethouders van Utrecht, appellanten, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 20 februari 2002 in het geding tussen: [verzoekers], beiden wonend te [woonplaats] en appellanten. 1. Procesverloop Bij besluit van 23 juli 2001 hebben appellanten (hierna: burgemeester en wethouders) [verzoekers] onder oplegging van een dwangsom gelast om voor 1 september 2001 zodanige voorzieningen te treffen, dat het gebouwde voorraamkozijn en de opstapmogelijkheid bij het achterraamkozijn van de opbouw op het pand [locatie] te [plaats] in overeenstemming zijn met het Bouwbesluit. Bij besluit van 4 december 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door [verzoekers] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 20 februari 2002, verzonden op 15 maart 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) de daartegen door [verzoekers] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening, het primaire besluit van 12 juli 2001 geschorst, voorzover dat betrekking heeft op het achterraam op de derde verdieping. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief van 16 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 18 april 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 mei 2002. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 2 juli 2002 hebben [verzoekers] een memorie van antwoord ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door S. Ramdoelare Tewari en C. Hoekstra, beiden ambtenaar van de gemeente, en [verzoekers] in persoon zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 40 van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders. 2.2. Burgemeester en wethouders hebben bouwvergunning verleend voor de opbouw. Deze opbouw is gebouwd overeenkomstig de tekening van de bouwvergunning. 2.3. Burgemeester en wethouders betogen tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat, nu kenbaar was dat strijd bestond met het Bouwbesluit, de bouwvergunning niettemin is verleend en dat burgemeester en wethouders niet bevoegd waren handhavend op te treden omdat de opbouw is gebouwd in overeenstemming met de verleende vergunning. Aan de voorwaarde dat overeenkomstig de voorschriften van het Bouwbesluit en de bouwverordening moet worden gebouwd komt niet de betekenis toe die burgemeester en wethouders daaraan toegekend willen zien, reeds omdat toepassing van deze voorwaarde ertoe leidt dat in afwijking van de tekening, en derhalve in strijd met het verbod van artikel 40 van de Woningwet, zou moeten worden gebouwd. De toetsing aan deze regelingen dient, gelet op het bepaalde in artikel 44, aanhef en onder a en b, van de Woningwet bovendien voorafgaande aan de beslissing op de aanvraag plaats te vinden. Indien het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit of de bouwverordening moet de vergunning worden geweigerd. De Afdeling is voorts met de rechtbank van oordeel dat uit de bouwtekening, zoals die is overgelegd bij de bouwaanvraag, duidelijk is af te leiden dat onderhavig kozijn niet voldoet aan de gestelde eisen in artikel 3, zevende lid, van het Bouwbesluit. Onjuist is de stelling van burgemeester en wethouders dat uit de bouwtekening niet kon worden opgemaakt op welke hoogte de raamkozijnen precies geprojecteerd waren. Schaal en afmeting van het kozijn en de ligging van de vloer zijn immers duidelijk op de bouwtekening vermeld. Indien zij meenden dat de tekeningen in dit opzicht onvolkomenheden vertoonden, had het op hun weg gelegen nadere toelichting te vragen voordat zij de vergunning verleenden. Verder doen burgemeester en wethouders tevergeefs een beroep op de voorwaarde dat uiterlijk vier weken voor de uitvoering van het desbetreffende onderdeel van het werk de constructieve gegevens ter goedkeuring moeten worden overgelegd. Deze gegevens betreffen niet de situering van de kozijnen ten opzichte van de vloer. Nu tegen de verleende vergunning geen rechtsmiddel is aangewend, is deze in rechte onaantastbaar. Gelet hierop is de rechtbank op juiste gronden tot haar oordeel gekomen dat onderhavige opbouw niet is gebouwd in strijd met artikel 40 van de Woningwet. Voorts heeft de rechtbank terecht uit de uitspraak van de Afdeling van 11 januari 2001 afgeleid dat artikel 3 van het Bouwbesluit geen zelfstandige basis vormt voor handhavend optreden. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. veroordeelt burgemeester en wethouders van Utrecht in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 34,50; het bedrag dient door de gemeente Utrecht te worden betaald aan appellant. Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat. w.g. De Gooijer w.g. Lodder Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2002 17-406.