Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF1546

Datum uitspraak2002-11-21
Datum gepubliceerd2002-12-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 01/732
Statusgepubliceerd


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven No. AWB 01/732 21 november 2002 20110 Wet op de Accountants-Administratieconsulenten Raad van tucht Amsterdam Uitspraak in de zaak van: A, te B, appellant van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te Amsterdam (hierna: de raad van tucht), gewezen op 3 september 2001. 1. De procedure Bij brief, verzonden op 3 september 2001, heeft de raad van tucht appellant afschrift toegezonden van zijn op 3 september 2001 genomen beslissing op een klacht, op 1 december 2000 ingediend door appellant tegen C (hierna: betrokkene). Bij een op 11 september 2001 bij het College ingediend beroepschrift heeft appellant tegen die beslissing beroep bij het College ingesteld. De raad van tucht heeft bij brief van 18 september 2001, ontvangen op 19 september 2001, op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen aan de griffier van het College. Het College heeft de zaak behandeld ter zitting van 10 oktober 2002, alwaar betrokkene, bijgestaan door mr J.C. de Nie, advocaat te Almelo, is verschenen. Appellant is met bericht niet verschenen. 2. De vaststaande feiten en de klacht Het College gaat uit van de feiten en de weergave van de klacht zoals die zijn vastgesteld in de bestreden beslissing van de raad van tucht, voorzover de feiten en de weergave van de klacht in de hieronder weergegeven grief niet zijn bestreden. 3. De bestreden tuchtbeslissing Bij de bestreden tuchtbeslissing, die aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd, heeft de raad van tucht de klacht ongegrond verklaard. 4. Middelen van beroep Appellant heeft aangevoerd dat voldoende en gemotiveerd is aangetoond dat de overnamesom f 200.000 was zodat de geconsulteerde kantoorgenoot van de betrokken accountant had moeten twijfelen omtrent de in de akte van overdracht vermelde overnamesom van f 235.000 en in gebreke is gebleven omtrent de advisering van het op deze transactie van toepassing zijnde artikel 31 van de Wet op de omzetbelasting 1968. De klacht welke appellant de raad van tucht heeft voorgelegd is dat het kantoor van betrokkene appellant niet heeft geïnformeerd omtrent het feit dat artikel 31 van de Wet op de omzetbelasting 1968 op de onderhavige transactie van toepassing zou zijn geweest. 5. De beoordeling Hetgeen door appellant ter ondersteuning van zijn beroep is aangevoerd stelt in de eerste plaats aan de orde of de raad van tucht heeft beslist op grondslag van de klacht. Het College beantwoordt deze vraag ontkennend. Hiertoe is van belang dat de klacht in essentie het verwijt betreft, zoals ook blijkt uit de samenvatting van de raad van tucht, dat klager ten onrechte niet is gewaarschuwd dat bij een overdracht als aan de orde geen BTW verschuldigd was. Het oordeel van de raad van tucht beperkt zich tot de ontkennende beantwoording van de vraag of de door appellant om advies gevraagde kantoorgenoot van betrokkene twijfel had moeten hebben over de juistheid van de koopprijs ad f 235.000,--. Hoewel dit in de omstandigheden van het onderhavige geval van belang had kunnen zijn bij de vaststelling of de kantoorgenoot van betrokkene in de betreffende prijs aanleiding had behoren te zien bedacht te zijn op een mogelijke onjuiste toepassing van artikel 31 Wet op de omzetbelasting 1968 en klager terzake te adviseren, is dit aspect niet meer aan de orde nu de betreffende kantoorgenoot in een brief d.d. 18 december 2000, gericht aan betrokkene en door betrokkene gevoegd bij het door hem bij de raad van tucht ingediende verweerschrift, zelf het volgende heeft verklaard: " A is bij de voorbereiding van de overname van een optiekzaak in B geadviseerd door D. Tijdens diens afwezigheid heb ik A eenmalig geadviseerd. A, ten tijde van ons contact nog geen cliënt van het kantoor in Assen, had een concept overeenkomst bij zich waarin werd gesproken over de overname van activiteiten. In deze conceptakte werd gesproken over een "koopprijs excl. Omzetbelasting". Ik heb A er kort op gewezen dat bij overname van bedrijfsactiviteiten er geen sprake was van omzetbelasting." Uit deze verklaring blijkt dat de kantoorgenoot van betrokkene aanleiding heeft gezien te adviseren over de verschuldigdheid van BTW in verband met de voorgenomen overdracht van de optiekzaak. Deze gevolgtrekking lijkt te worden bevestigd door een brief d.d. 17 november 2000 van E, directeur Vaktechniek van het kantoor van betrokkene, waarin onder meer het volgende wordt gesteld: " Verder beschikken wij over informatie waaruit blijkt dat u vooraf reeds wist dat er geen BTW-verrekening kon plaatsvinden." Voor de beoordeling van de klacht moet derhalve worden vastgesteld of de kantoorgenoot van betrokkene appellant daadwerkelijk heeft gewaarschuwd dat bij de overdracht van de optiekzaak geen BTW verschuldigd was. De raad van tucht heeft door het achterwege laten van deze beoordeling ten onrechte beslist dat de klacht ongegrond was zodat het beroep gegrond is en de tuchtbeslissing moet worden vernietigd. Het College ziet aanleiding de zaak zelf af te doen. Hoewel in de aangehaalde documenten, die eerst zijn opgesteld in de periode waarin appellant de klacht heeft ingediend, wordt gesteld dat klager is geadviseerd over de verschuldigdheid van BTW, is dit door klager uitdrukkelijk ontkend. De betreffende medewerker heeft voorts blijkens zijn evenbedoelde verklaring hieromtrent gerapporteerd aan de relatiebeheerder van klager zonder dan dit echter blijkt uit de stukken die door appellant en betrokkene in het geding zijn gebracht. De advocaat van betrokkene heeft bovendien ter zitting van het College medegedeeld dat de kantoorgenoot van betrokkene inmiddels van mening zou zijn, in afwijking van bedoelde aan het verweerschrift gehechte verklaring, niet een concept akte te hebben gezien doch slechts een handgeschreven aantekening. Daarnaast heeft betrokkene verklaard dat richtlijn is dat iemand die zich tot zijn kantoor wendt met een vraag over een contract in beginsel wordt doorverwezen naar één van de accountants. Onder deze omstandigheden is het noodzakelijk met meer precisie en zekerheid vast te stellen of en wat kantoorgenoten van betrokkene voor 1 juni 1996 aan klager hebben geadviseerd. Het College acht daartoe noodzakelijk na te noemen personen als getuige te horen. Gelet op de onzekerheid met betrekking tot de vraag of en zo ja wat aan appellant is geadviseerd en de periode die is verstreken sinds de gebeurtenissen die aanleiding hebben gevormd voor de indiening van de klacht is eveneens relevant hetgeen destijds in verband met deze gebeurtenissen is vastgelegd zijdens betrokkene. Met name van betekenis zouden kunnen zijn tijdschrijflijsten c.q. tijdregistratie, interne rapportage en een zestal gespreksnotities die in verband met de overdracht van de optiekzaak zijn opgesteld door D en waaraan wordt gerefereerd in het proces-verbaal d.d. 2 december 1999 van het verhoor van laatstgenoemde, alsmede de informatie waarvan E, directeur vaktechniek van het kantoor van betrokkene, gewag maakt in zijn meergenoemde brief d.d. 17 november 2000. Het College acht het derhalve noodzakelijk over het dossier dat door het kantoor van betrokkene in verband met klager is aangelegd te kunnen beschikken. 6. De beslissing Het College: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de bestreden tuchtbeslissing; en, alvorens verder te beslissen: - roept op als getuige te verschijnen op een nader te bepalen zittingsdatum: A F G - gelast betrokkene binnen 4 weken na de datum van deze uitspraak het dossier aangelegd zijdens zijn kantoor met betrekking tot appellant te overleggen; - houdt iedere verdere beslissing aan. Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, mr. M.A. Fierstra en mr. S.K. Welbedacht, in tegenwoordigheid van mr. Th.J. van Gessel, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 november 2002. w.g. J.A. Hagen w.g. Th.J. van Gessel