Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF1580

Datum uitspraak2002-11-18
Datum gepubliceerd2002-12-23
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers2002 / 1045 GEMWT V1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het in de grond drijven van palen dient te worden aangemerkt als bouwen in de zin van de Woningwet. Volgens vaste jurisprudentie wordt onder “bouwwerk” verstaan: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. Gelet op de omvang van de palen, die zijn bedoeld ter verankering van nog te plaatsen woonschepen, en het plaatsgebonden karakter van deze constructie, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er sprake is van een bouwwerk en van bouwvergunningplichtige werkzaamheden als bedoeld in art. 40 Woningwet. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, verweerder. mr. P.J. Voncken


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank inzake toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Procedurenr. : 2002/1045 GEMWT V1 Inzake : Maasplassen Herten BV, gevestigd te Herten, verzoekster, tegen : het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond, verweerder. Datum en aanduiding van het bestreden besluit ter zake waarvan een voorlopige voorziening wordt gevraagd: het besluit van verweerder d.d. 23 september 2002, kenmerk: 2002/9693. Datum van behandeling ter zitting: 6 november 2002 I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING. Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 23 september 2002 heeft verweerder aan verzoekster, Maasplassen Herten B.V., de last verstrekt tot onmiddellijke staking van illegale bouwwerkzaamheden aan Doncker Nack, kadastraal bekend gemeente Roermond, Sectie A, nr. 1876. Tegen dit besluit is namens verzoekster bij schrijven van 8 oktober 2002 een bezwaarschrift op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend bij verweerder. Tevens heeft verzoekster zich tot de rechtbank gewend met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening te treffen ex artikel 8:81 van de Awb. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan verzoeksters gemachtigde gezonden. Het verzoek is behandeld ter zitting van 6 november 2002, waar voor verzoekster is verschenen de heer R.J.P.M. Vranken, bijgestaan door mw. mr. I.E. Nauta, advocaat te Arnhem en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. R.J.H. Sassen en V. Munnecom. II. OVERWEGINGEN Op 23 september 2002 is door inspecteurs van bureau bouwtoezicht van de gemeente Roermond geconstateerd dat door medewerkers van X bergingsbedrijf B in opdracht van Maasplassen Herten B.V. (verzoekster) aan de locatie Doncker Nack heiwerkzaamheden werden uitgevoerd zonder dat voor deze werkzaamheden een bouwvergunning was aangevraagd en/of verleend. Van deze constatering is proces-verbaal opgemaakt en tevens is op grond van artikel 11.1, sub 1a van de Bouwverordening van de gemeente Roermond gelast de werkzaamheden met onmiddellijke ingang te staken. Van deze stillegging is verzoekster telefonisch in kennis gesteld. Bij brief van eveneens 23 september 2002 is verzoekster schriftelijk in kennis gesteld van het besluit tot stoplegging van de bouwwerkzaamheden. Tevens is een afschrift van genoemd proces-verbaal aan verzoekster toegezonden. In het besluit is aangegeven dat de aan het Doncker Nack, kadastraal bekend gemeente Roermond Sectie A, nr. 1876, namens verzoekster uitgevoerde heiwerkzaamheden, het in de ondergrond drijven van palen ten behoeve van het aanleggen van woonboten, bouwvergunningplichtig zijn. Verder is door verweerder aangegeven dat, nu voor deze werkzaamheden geen bouwvergunning is gevraagd en/of verleend, gehandeld wordt in strijd met het bepaalde in artikel 40 van de Woningwet, hetgeen stoplegging van de geconstateerde illegale activiteiten rechtvaardigt. Ten slotte is verzoekster geadviseerd een aanvraag om een vergunning over te leggen op grond waarvan onderzocht zal worden in hoeverre legalisering van de bouwactiviteiten mogelijk is. Tegen het besluit van 23 september 2002 is namens verzoekster bij schrijven van 8 oktober 2002 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Door de gemachtigde van verzoekster is tevens aan de voorzieningenrechter van de rechtbank gevraagd een voorlopige voorziening te treffen ex artikel 8:81 van de Awb, inhoudende schorsing van het bestreden besluit. Aan het bezwaar en het verzoek is ten grondslag gelegd dat de litigieuze werkzaamheden niet bouwvergunningplichtig zijn omdat de woonschepen, die verzoekster aan de in de grond te drijven palen wil aanleggen, en de palen geen bouwwerken zijn in de zin van de Woningwet. Verder is aangevoerd dat de legalisatiemogelijkheden onvoldoende zijn onderzocht. In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter (hierna: de rechter) van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium mee brengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de rechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure. Als aanstonds moet worden geconcludeerd dat verzoeker zonder enig nadeel een beslissing in de hoofdzaak kan afwachten, dan dient het verzoek om een voorlopige voorziening reeds op die grond te worden afgewezen en komt de rechter aan een verdere belangenweging als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb niet toe. Is een bepaald spoedeisend belang wel aanwezig, dan bestaat pas aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening indien het belang van verzoeker bij de gevraagde voorziening zodanig is dat het zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder bij afwijzing van die voorziening en bij onmiddellijke uitvoering van het besluit. In het kader van die belangenweging kan worden betrokken een voorlopig oordeel van de rechter over het geschil in de hoofdzaak. De rechter concludeert dat aan de eerste twee in artikel 8:81 van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan nu verzoekster een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de rechtbank te Roermond bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. De rechter ziet geen beletselen verzoekster in haar verzoek ex artikel 8:81 van de Awb te ontvangen. Ook is de rechter van oordeel dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet reeds op voorhand door de afwezigheid van elk spoedeisend belang dient te worden afgewezen. De rechter komt dan ook vervolgens toe aan een voorlopig oordeel in de hoofdzaak. Ingevolge het bepaalde in artikel 40, eerste lid van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning). Bij de behandeling ter zitting van 6 november 2002 is door de gemachtigde van verweerder desgevraagd bevestigd dat de last enkel ziet op de geconstateerde werkzaamheden, het in de grond drijven van palen. Partijen worden verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of deze werkzaamheden dienen te worden aangemerkt als bouwen in de zin van de Woningwet dan wel werkzaamheden waarvoor geen bouwvergunning is vereist. In artikel 1, aanhef en onder a van de Woningwet is bepaald dat voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats. Namens verzoekster is aangevoerd dat het bepaalde in genoemd artikellid niet van toepassing is op de onderhavige activiteit omdat er geen sprake is van het plaatsen van een “bouwwerk”. Volgens vaste jurisprudentie wordt onder “bouwwerk” verstaan: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. Gelet op de omvang van de palen, die zijn bedoeld ter verankering van nog te plaatsen woonschepen, en het plaatsgebonden karakter van deze constructie, heeft verweerder zich, naar het (voorlopig) oordeel van de rechter, terecht op het standpunt gesteld dat er sprake is van een bouwwerk en van bouwvergunningplichtige werkzaamheden als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet. Ook de omstandigheid dat in een ander bestemmingsplan, het plan “Rosslag-Offerkamp ‘87”, is bepaald dat voor het uitvoeren van “heiwerkzaamheden” een aanlegvergunning is vereist, leidt niet tot het oordeel dat voor de onderhavige werkzaamheden, met name gelet op de omvang van de in de grond te drijven constructie, geen bouwvergunning nodig zou zijn. Nu er derhalve sprake was van bouwen in de zin van de Woningwet en daarvoor geen vergunning was aangevraagd was verweerder bevoegd tot oplegging van de last tot onmiddellijke staking van de illegale bouwwerkzaamheden op grond van het bepaalde in artikel 11.1 van de Bouwverordening van de gemeente Roermond, juncto artikel 100 van de Woningwet. Naar aanleiding van het namens verzoekster gestelde dat de legalisatiemogelijkheden door verweerder niet, althans onvoldoende zijn onderzocht, wijst de rechter erop dat de onderhavige bestuursdwangaanschrijving niet strekt tot afbraak van het gebouwde, maar tot het feitelijk onmogelijk maken van voortzetting van de geconstateerde illegale bouwactiviteiten. Het belang van verweerder is erin gelegen om de bouw direct stil te leggen teneinde te voorkomen dat de illegale situatie verder in ernst en omvang zou toenemen, waardoor verweerder voor voldongen feiten zou komen te staan. Verder is in aanmerking genomen dat verweerder verzoekster heeft geadviseerd om alsnog een aanvraag om bouwvergunning in te dienen, waarna de mogelijkheid van legalisatie zal worden onderzocht. Ten tijde van de behandeling ter zitting was nog niet duidelijk of een dergelijke aanvraag inmiddels is gedaan. Gelet op de omstandigheid dat verzoekster welbewust zonder van tevoren een aanvraag voor een bouwvergunning in te dienen opdracht heeft gegeven tot de gewraakte werkzaamheden, is de rechter van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen kennelijk onredelijk tot stillegging van de werkzaamheden heeft besloten. Op grond van voorgaande overwegingen komt de rechter niet waarschijnlijk voor dat het besluit in de hoofdzaak voor vernietiging in aanmerking komt. Het verzoek om een voorlopige voorziening dient derhalve te worden afgewezen. Beslist wordt zoals aangegeven in rubriek III. III. BESLISSING De voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond; gelet op het bepaalde in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht; wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Aldus gedaan door mr. P.J. Voncken in tegenwoordigheid van F.A. Timmers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2002. Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: verzonden op: 18 november 2002 RG Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.