Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF1836

Datum uitspraak2002-10-24
Datum gepubliceerd2002-12-12
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers99/03574
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem zesde enkelvoudige belastingkamer nummer 99/03574 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : [X] te : [Z] ambtenaar : Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift soort belasting : omzetbelasting jaar : 1 januari 1993 tot en met 31 december 1996 mondelinge behandeling : op 27 februari 2002 te Arnhem door mr. Lamens, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. Van der Waerden als griffier en op 10 oktober 2002 te Arnhem door mr. Lamens, vice-president, in tegenwoordigheid van mr. Nuboer als griffier waarbij verschenen : belanghebbende, alsmede [de Inspecteur] gronden: 1.1. Belanghebbende heeft maandelijks in de jaren 1993 tot en met 1996 aangifte gedaan voor de omzetbelasting. In die jaren trad belanghebbende op als tussenpersoon op basis van commissie in het kader van een door hem gedreven eenmanszaak. Belanghebbende trad naar buiten onder zijn eigen naam of onder de namen [A en B]. Belanghebbende is vanaf 15 januari 1993 als ondernemer ingeschreven in het Handelsregister. 1.2. Tijdens een in 1997 bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek rees het vermoeden dat hij valse inkoopfacturen in zijn administratie had verwerkt en dat ten onrechte bepaalde kosten ten laste van de omzet waren gebracht omdat die uitgaven reeds door de opdrachtgever ten behoeve van belanghebbende waren betaald. In een nadien door de FIOD uitgevoerd onderzoek wordt, voor zover hier van belang, het volgende vermeld: -in de administratie van belanghebbende zijn vele valse inkoopfacturen aangetroffen, -een aantal dagafschriften van de [a]-Bank zijn vervalst, -in een groot aantal gevallen is ten onrechte voorbelasting in aftrek gebracht -er zijn soms ten onrechte kosten opgevoerd -belanghebbende heeft zijn omzet aangepast met in werkelijkheid niet plaatsgevonden hebbende buitenlandse verkopen om zo de gefingeerde inkopen te kunnen compenseren -er is geen aansluiting te maken tussen de door belanghebbende ingediende aangiften omzetbelasting en de grootboekhouding De Inspecteur verbindt, blijkens de bevestiging ter zitting van 10 oktober 2002, aan deze onderzoeksfeiten de gevolgtrekking dat de administratie dermate ernstige formele en materiële gebreken vertoont dat niet kan worden gezegd dat belanghebbendes boekhouding nog voldoet aan de eisen die daaraan in en krachtens artikel 34 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) worden gesteld. Het Hof deelt die conclusie, gelezen hetgeen in het FIOD-rapport daaromtrent is meegedeeld. In dat geval dient, gelet op artikel 36 van de Wet, gelezen in verbinding met artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, het beroep te worden afgewezen, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de uitspraak onjuist is. 1.2. De Inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van ƒ 87.529, waarvan ƒ 81.535,-aan enkelvoudige belasting wegens correcties 1993 tot en met 1996 en ƒ 5.994,- aan heffingsrente. De correcties voor de jaren 1993 tot en met 1996 zijn per jaar gerangschikt op bladzijde 2 van het verweerschrift. 1.3. Belanghebbende heeft de correcties bestreden. De Inspecteur heeft na nader onderzoek de enkelvoudige belasting met ƒ 12.912,- blz. 8 verweerschrift) verminderd tot een bedrag van ƒ 68.623,-. Belanghebbende heeft ter zitting van 27 februari 2002 verweer gevoerd en daarbij gewezen op thuis voorhanden administratie die nog niet door de Inspecteur zou zijn bekeken. De behandeling van zaak is daarop aangehouden om de Inspecteur in de gelegenheid te stellen zich een beeld te vormen van die administratie. De Inspecteur heeft vastgesteld dat die administratie vele valse facturen bevatte en dat de voor de berekening van de omzetbelasting van belang zijnde gegevens uit die administratie niet aansluiten bij de bedragen genoemd in de door belanghebbende zelf gedane aangiften. De Inspecteur heeft, tot die conclusie komende, besloten enig verder onderzoek in die administratie achterwege te laten. 1.4. Belanghebbende heeft zich ter zitting van 10 oktober 2002 verweerd door te herhalen dat geen enkel geschrift in zijn administratie vervalst is en heeft geen verklaring kunnen geven voor de hiervoor genoemde verschillen in omzetbelastingbedragen. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur alles heeft gedaan wat in redelijkheid van hem mag worden verwacht in een procedure waarin de bewijslast volledig op belanghebbende is komen te rusten. Het nader onderzoek heeft nog opgeleverd dat de enkelvoudige belasting nog ƒ 72,46 te hoog is vastgesteld. Belanghebbende heeft niet doen blijken dat de aanslag overigens tot een te hoog bedrag is vastgesteld. 1.5. Het beroep is gedeeltelijk gegrond; de uitspraak moet worden vernietigd. proceskosten: Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op € 40,- wegens reiskosten. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken beslissing: Het Gerechtshof - vernietigt de bestreden uitspraak; - vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van ƒ 68.550,- aan enkelvoudige belasting; - gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 27,23, en - veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 40,-; - wijst de Staat der Nederlanden aan als de in artikel 8:74, eerste lid, en artikel 8:75, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten dient te vergoeden. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2002 door mr. Lamens, vice-president, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van Mr. Nuboer als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (M.M. Nuboer) (J. Lamens) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 november 2002 Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.