Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF1862

Datum uitspraak2002-11-25
Datum gepubliceerd2002-12-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/757200-02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09/757200-02 rolnummer 0006 's-Gravenhage, 25 november 2002 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres], [woonplaats], thans gedetineerd te Penitentiaire Inrichting, Nieuw Vosseveld 1 GEV te Vught. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 11 november 2002. De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr G.V. van der Bom, is verschenen en gehoord. De officier van justitie mr C.M.J. Krol heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerp, te weten: 1 telefoontoestel, NOKIA 3310 kleur:zwart zal worden teruggegeven aan de verdachte. De telastlegging. Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1. Vrijspraak. De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding onder 4 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen. P.M. De bewijsoverweging. Voorop staat dat de rechtbank van oordeel is dat de door de diverse getuigen bij de politie afgelegde verklaringen -mede gelet op hun onderlinge samenhang en in samenhang met de overige voorhanden zijnde bewijsmiddelen- voldoende betrouwbaar en consistent zijn, zodat deze als bewijs in deze zaak kunnen worden gebruikt. De omstandigheid dat een aantal van de getuigen hun bij de politie afgelegde verklaring bij de rechter-commissaris hebben gewijzigd, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Uit de verschillende bij de politie afgelegde verklaringen over de wijze waarop verdachten te werk gingen en wat de diverse slachtoffers is overkomen, komt immers een in essentie gelijkluidend verhaal naar voren, dat bovendien wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Mede gelet hierop is de rechtbank tevens van oordeel dat de afzonderlijke verklaring van elk van de in de telastlegging betreffende de wederrechtelijke vrijheidsberoving genoemde personen, de verklaringen van de anderen ondersteunt, zodat er naar het oordeel van de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van de onder 2 en 3 telastgelegde feit te komen. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert. Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Straftoemetingsverweer. Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat een deel van de strafbare feiten dient te worden gekwalificeerd als eendaadse samenloop, danwel voortgezette handeling, voorzover deze feiten betrekking hebben op de slachtoffers [slachtoffer1] en [slachtoffer2]. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daaromtrent als volgt: De rechtbank is van oordeel dat, nu de artikelen 282 en 317 van het Wetboek van Strafrecht niet hetzelfde rechtsgoed beogen te beschermen, er geen sprake is van eendaadse samenloop. Voorts is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van voortgezette handeling nu de feiten niet aan te merken zijn als uitingen van eenzelfde ongeoorloofd wilsbesluit. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat er in casu sprake is van meerdaadse samenloop als bedoeld in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht. Strafmotivering. Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte heeft met zijn mededaders bewust een sfeer van angst, intimidatie en vergelding gecreëerd. Hij heeft op uiterst gewelddadige en sadistische manier mensen die door hun verslaving of sociale achtergrond zwak in het leven staan, geïntimideerd en sommige van hen gedwongen geld of bankpasjes aan hem af te staan. Daarbij is verdachte voor de slachtoffers bijzonder angstaanjagend en vernederend te werk gegaan, door samen met zijn mededaders zijn slachtoffers op een stoel vast te binden met handboeien en hen kaal (te laten) scheren. Ook werden de slachtoffers onder meer geslagen en bedreigd met een vuurwapen. De rechtbank rekent het verdachte voorts zwaar aan dat hij lange tijd in verdovende middelen heeft gehandeld zonder oog te hebben voor de maatschappelijke problemen die dit met zich brengt. Cocaïne is een stof, waarvan het gebruik niet alleen schadelijk is voor de volksgezondheid, maar die ook direct en indirect oorzaak is van vele vormen van criminaliteit. Blijkens een op zijn naam staand uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 16 mei 2002 is verdachte reeds eerder met politie en justitie in aanraking geweest voor vermogens en geweldsdelicten. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat zijn eerdere veroordelingen hem er niet van hebben weerhouden onderhavige feiten te plegen. Het hiervoor overwogene alsmede de omstandigheid dat verdachte bijzonder methodisch en professioneel te werk is gegaan, het meedogenloze van zijn handelen en het feit dat hij er ter zitting geen blijk van heeft gegeven het laakbare van zijn handelwijze in te zien, dwingen de rechtbank ertoe een zwaardere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd: 1. De toepasselijke wetsartikelen. De artikelen: - 14a, 14b, 14c, 47, 57, 282 en 317 van het Wetboek van Strafrecht; - 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende Lijst I. Beslissing. De rechtbank, verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder feit 4 telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij; verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt: feit 1: MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2, EERSTE LID, ONDER B VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, MEERMALEN GEPLEEGD. feit 2: AFPERSING, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN, MEERMALEN GEPLEEGD. feit 3: MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK IEMAND WEDERRECHTELIJK VAN DE VRIJHEID BEROVEN, MEERMALEN GEPLEEGD. verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte te dier zake tot: gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden; bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 12 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit; bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; in verzekering gesteld op : 13 mei 2002, in voorlopige hechtenis gesteld op : 16 mei 2002; gelast de teruggave aan verdachte van het blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 1, te weten: 1 telefoontoestel, NOKIA 3310 kleur:zwart; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs Quadekker, voorzitter, Derijks en Goudswaard, rechters, in tegenwoordigheid van mr Bröcheler, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 november 2002.