Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF2056

Datum uitspraak2002-12-17
Datum gepubliceerd2002-12-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13.97147-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM, VIJFDE MEERVOUDIGE KAMER C Parketnummer: 13.97147-01 RK nummer 02/869 U I T S P R A A K Op een verzoek tot uitlevering van: [opgeëiste persoon], geboren te Paramaribo (Suriname) op 27 september 1954, wonende te [adres], hierna te noemen: de opgeëiste persoon. GEZIEN de overige stukken. GELET op de behandeling ter openbare zitting van deze rechtbank en kamer op 3 december 2002, waar zijn gehoord de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman mr. M.C.J. Teurlings, advocaat te Amsterdam. DE RECHTBANK OVERWEEGT ALS VOLGT: De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij is genaamd: [opgeëiste persoon], geboren te Paramaribo (Suriname) op 27 september 1954, wonende te [adres], en dat hij de Surinaamse nationaliteit heeft. De uitlevering van [opgeëiste persoon] voornoemd wordt verzocht ter straf-vervolging van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten waarvoor zijn aanhouding is gelast. Deze feiten zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van de Nederlandse vertaling van een beëdigde verklaring in antwoord op het verzoek voor aanvullende informatie (Affidavit) d.d. 24 oktober 2002 van Joseph A. Cooley, Assistant U.S. Attorney te Hammond, Indiana. Het in die bijlage tussen [ ] geplaatste gedeelte dient als hier ingevoegd te worden beschouwd. De rechtbank merkt op dat in het oorspronkelijke uitleveringsverzoek is gesteld dat [opgeëiste persoon] voornoemd zich had schuldig gemaakt aan bezit, dan wel verspreiding of invoer van Ketamine. Omtrent de strafbaarheid van deze stof zijn inlichtingen ingewonnen bij de Parketnummer: 13.97147-01 RK nummer 02/869 [opgeëiste persoon] autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika. Uit voornoemde Affidavit blijkt tevens dat de uitlevering van [opgeëiste persoon] niet -langer- wordt verzocht terzake van betrokkenheid bij de handel in Ketamine ("Special K"). De feiten waarvoor de uitlevering wordt verzocht zijn naar het recht van de Verenigde Staten van Amerika strafbaar en daarvoor kan een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste één jaar worden opgelegd, terwijl die feiten naar Nederlands recht als eenzelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar zijn en daarvoor een vrijheidsstraf van ten minste één jaar kan worden opgelegd. De raadsman heeft verweer gevoerd conform zijn pleitnota. De raadsman heeft -kort samengevat- aangevoerd dat uitlevering ontoelaatbaar dient te worden verklaard op grond van artikel 9 van de Uitleveringswet. Zijn cliënt is op 14 maart 2001 door deze rechtbank onherroepelijk veroordeeld voor het medeplegen van de uitvoer van 9440 XTC-tabletten naar de Verenigde Staten van Amerika op 21 november 2000. De telastelegging voor dat feit luidt "op of omstreeks 21 november 2000", hetgeen een ruimere periode betreft dan uitsluitend 21 november 2000. Uit de omschrijving van de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd blijkt -naar het oordeel van de raadsman- dat in de door de Amerikaanse autoriteiten omschreven periode (herfst 1998 tot en met herfst 2000) in de Verenigde Staten van Amerika geen verdovende middelen zijn aangetroffen die verband houden met zijn cliënt, waarmee de raadsman naast de ontoelaatbaarheid wegens ne bis in idem tevens de rechtsmacht van de verzoekende staat betwist. De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat uitlevering ontoelaatbaar dient te worden verklaard ten aanzien van het medeplegen van de uitvoer van 9440 XTC-tabletten naar de Verenigde Staten van Amerika op 21 november 2000, aangezien de opgeëiste persoon voor dat feit reeds onherroepelijk is veroordeeld bij vonnis van deze rechtbank d.d. 14 maart 2001. Ten aanzien van de rechtsmacht overweegt de rechtbank het volgende. Uit de omschrijving van de feiten blijkt een verdenking van conspiracy, te weten het medeplegen van invoer van XTC in de Verenigde Staten van Amerika. Een deel van de feiten heeft plaatsgevonden op het grondgebied van de Verenigde Staten van Amerika. Voorts is het de rechtbank ambtshalve bekend dat bij een telastelegging gebaseerd op conspiracy de rechter in de Verenigde Staten van Amerika ook rechtsmacht heeft voor handelingen buiten het grondgebied van de Verenigde Staten van Amerika gepleegd. De raadsman heeft -kort samengevat- tevens aangevoerd dat vervolging zoals de Verenigde Staten deze voorstaat in Nederland zou moeten plaatsvinden. Bovendien zijn er redenen aan te nemen dat er sprake is van een verhoogd risico op een flagrante schending van het recht op een fair trial in de Verenigde Staten van Amerika. De raadsman verwijst dienaangaande naar de op 14 november 2002 door de kort geding-rechter te Den Haag gedane uitspraak in de zaak Dietz tegen de Staat der Nederlanden. Subisidiar heeft de raadsman verzocht om aanhouding van de behandeling, teneinde de uitspraak van kort geding-rechter te Den Haag van april 2003 af te wachten. Parketnummer: 13.97147-01 RK nummer 02/869 [opgeëiste persoon] De rechtbank is van oordeel dat een beslissing ten aanzien van mogelijke vervolging in Nederland niet aan de uitleveringsrechter is, doch aan de Minister van Justitie. Ten aanzien van een schending van het recht op een fair trial is de rechtbank van oordeel dat -gelet op het verdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika- ervan dient te worden uitgegaan dat Nederland vertrouwen heeft in het rechtssysteem van de Verenigde Staten van Amerika. Gelet echter op de uitspraak in kort geding van de Rechtbank 's-Gravenhage d.d. 14 november 2002 (Dietz vs. de Staat der Nederlanden, KG 02/1190) is een beslissing daaromtrent thans aan de Minister van Justitie. De rechtbank zal in haar advies de Minister van Justitie attenderen op het namens de opgeëiste persoon gevoerde verweer. Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek van de raadsman om aanhouding van de behandeling af. De raadsman heeft in zijn pleitnotities reeds aangegeven dat afwijzing van het verzoek tot uitlevering om humanitaire redenen en vanwege de gegronde vrees dat de opgeëiste persoon niet zal worden teruggeleverd aan Nederland is voorbehouden aan de Minister van Justitie. In zijn pleitnotities heeft hij deze verweren onderbouwd. De raadsman heeft tenslotte -kort samengevat- aangevoerd dat de uitlevering ontoelaatbaar dient te worden verklaard, aangezien ten aanzien van conspiracy de dubbele strafbaarheid ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat de feiten zoals omschreven in het verzoek om uitlevering naar Nederlands recht zijn te kwalificeren als medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A en B, van de Opiumwet gegeven verbod, zodat dit verweer van de raadsman wordt verworpen. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij onschuldig is aan de feiten waarvoor zijn uitlevering wordt verzocht. Hij heeft zijn onschuld echter niet onverwijld kunnen aantonen. De rechtbank is niet gebleken dat er te zijnen aanzien geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan die feiten. De feiten terzake waarvoor uitlevering wordt verzocht, met uitzondering van het medeplegen van de uitvoer van 9440 XTC-tabletten naar de Verenigde Staten van Amerika op 21 november 2000, kunnen krachtens arti-kel 2, eerste lid sub a juncto de Bijlage (lijst van strafbare fei-ten) van het toepasselijke verdrag onder nummer 28 en de leden 2 en 4 van artikel 2 van dit verdrag tot uitlevering lei-den. GEZIEN: de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht; de artikelen 2, eerste lid, aanhef, onder A en B, en 10, derde en vierde lid, van de Opiumwet; de artikelen 2 en 5 van de Uitleveringswet; de artikelen 1, 2, 9 en 11 van het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika, met bijlage, gesloten te 's-Gravenhage op 24 juni 1980. Parketnummer: 13.97147-01 RK nummer 02/869 [opgeëiste persoon] BESCHIKKENDE: Verklaart ONTOELAATBAAR de door de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika gevraagde uitlevering van [opgeëiste persoon] voornoemd ter strafvervolging terzake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de uitvoer van 9440 XTC-tabletten naar de Verenigde Staten van Amerika op 21 november 2000. Verklaart de door de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika gevraagde uitlevering van [opgeëiste persoon] voornoemd voor het overige TOELAATBAAR. Aldus gewezen door: mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit-ter, mrs. A.M.I. van der Does en K. Toxopeus-Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van G. Bos, grif-fier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank en kamer op 17 december 2002.