Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF2106

Datum uitspraak2002-12-18
Datum gepubliceerd2002-12-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200202641/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200202641/1. Datum uitspraak: 18 december 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], allen wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank te Zwolle van 2 april 2002 in het geding tussen: appellanten en de raad van de gemeente Hardenberg. 1. Procesverloop Bij besluit van 20 december 2000 heeft de raad van de gemeente Hardenberg (hierna: de raad) op grond van artikel 8 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: Wvg) nader aangegeven percelen aangewezen als gronden waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn. Bij besluit van 31 mei 2001 heeft de raad het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie Bezwaarschriften van 15 februari 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 2 april 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 30 juli 2002 heeft de raad van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], juridisch adviseur te Groningen, en de raad, vertegenwoordigd door D.C. Roessink, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wvg, voor zover hier van belang, kan de gemeenteraad gronden aanwijzen waarop van toepassing zijn de artikelen 10, 11-24, 26 en 27, voor zover die gronden nog niet zijn opgenomen in een ter inzage gelegd ontwerp van een structuurplan als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of van een bestemmingsplan, waarbij aan de betrokken gronden een gewijzigde bestemming wordt toegedacht onderscheidenlijk gegeven. Ingevolge het tweede lid komen voor een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid alleen in aanmerking gronden waaraan bij raadsbesluit een niet-agrarische bestemming wordt toegedacht en waarvan het gebruik afwijkt van de toegedachte bestemming. Ingevolge artikel 2a van de Wvg, voor zover hier van belang, kan een besluit als bedoeld in artikel 8, eerste lid, worden genomen door de raad van een gemeente, waaraan zelfstandig of samen met andere gemeenten blijkens nationaal of provinciaal ruimtelijk beleid uitbreidingscapaciteit is toegedacht of gegeven. 2.2. Anders dan appellanten hebben betoogd, heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat de toegedachte of gegeven uitbreidingscapaciteit de gehele gemeente Hardenberg geldt en dat de raad derhalve bevoegd was tot vestiging van een voorkeursrecht op de onderhavige percelen. Voorts heeft zij terecht geoordeeld dat bij de toegedachte bestemming sprake zal zijn van intensiever gebruik zodat is voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 8 van de Wvg. 2.3. Het hoger beroep is dan ook ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. D.A.C. Slump, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat. w.g. Van der Does w.g. Zwemstra Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2002 91-395.