Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF2284

Datum uitspraak2002-12-10
Datum gepubliceerd2002-12-20
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers02/741
Statusgepubliceerd


Uitspraak

10 december 2002 eerste civiele kamer rolnummer 2002/741 G E R E C H T S H O F T E A R N H E M Arrest in de zaak van 1 [appellant sub 1] en 2 [appellant sub 2], beiden wonende te [woonplaats], appellanten, procureur: mr P.C. Plochg, tegen de Staat der Nederlanden, zetelende te ‘s-Gravenhage, geïntimeerde, procureur: mr J.M. Bosnak. 1 Het geding in eerste aanleg Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het tussen appellanten (hierna verder samen in enkelvoud te noemen: [appellant], en afzonderlijk: [appellant sub 1] respectievelijk [appellant sub 2]) en geïntimeerde (verder te noemen: de Staat) in kort geding gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Almelo van 19 juli 2002, waarvan een fotokopie aan dit arrest is gehecht. 2 Het geding in hoger beroep 2.1 Bij exploot van 16 augustus 2002 heeft [appellant] aan de Staat aangezegd van voormeld vonnis in hoger beroep te komen met dagvaarding van de Staat om voor dit hof te verschijnen. [appellant] heeft in dat exploot drie grieven tegen dat vonnis aangevoerd en geconcludeerd dat het hof dat vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de Staat zal veroordelen in de kosten van de procedure zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, een en ander voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad. 2.2 Bij conclusie van eis in hoger beroep heeft [appellant] op basis van de gronden en middelen vervat in voormeld exploot geconcludeerd voor eis overeenkomstig de eis die in voormeld exploot van dagvaarding is vervat. Hij heeft daarbij producties in het geding gebracht. 2.3 De Staat heeft bij memorie van antwoord verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, zonodig onder verbetering van gronden, met veroordeling van [appellant] in de aan de zijde van de Staat gevallen kosten van het geding in hoger beroep en met verklaring dat die kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad is. 2.4 Daarna hebben partijen het hof verzocht arrest te wijzen. 3 De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken en voorts op grond van de inhoudelijk niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwiste inhoud van de overgelegde bescheiden, staat voorzover in hoger beroep van belang tussen partijen het volgende vast: 3.1 [appellant sub 1] is de vader van [appellant sub 2]. In het kader van een strafzaak tegen [G.] - zijnde de echtgenoot van [appellant sub 2]en [M.] heeft het Openbaar Ministerie te Almelo tijdens een huiszoeking ten huize van [appellant sub 2] en haar echtgenoot op 30 januari 1999 ten laste van beide voormelde verdachten een bedrag van f 49.975,= in beslag genomen op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Op 29 maart 1999 is op voormeld geldbedrag ten laste van [M.] voornoemd nog eens conservatoir beslag gelegd ex artikel 94a Sv. Dit gebeurde in de vorm van een derdenbeslag onder [G.]. Door het tegen [M.] gewezen arrest van dit hof van 26 april 2000 is de grond onder dit beslag komen te vervallen. 3.2 [appellant sub 1] wordt thans eveneens strafrechtelijk vervolgd. Op 12 mei 1999 is een strafrechtelijk financieel onderzoek tegen hem geopend. 3.3 Op 2 december 1999 is ten laste van [M.] voornoemd tevens door de Ontvanger van de belastingdienst ondernemingen Enschede beslag gelegd (ook) op het voormelde bedrag van f 49.975,=. Dit fiscale beslag is inmiddels prijsgegeven in verband met het tegen [appellant sub 1] ingesteld strafrechtelijk onderzoek. 3.4 [appellant sub 1] stelt zich op het standpunt dat het bovenbedoeld in beslag genomen geldbedrag zijn eigendom is. Bij klaagschrift van 16 augustus 1999 tegen inbeslagname en uitblijven van een last tot teruggave ex artikel 552a Sv heeft hij op die grond de rechtbank te Almelo verzocht de teruggave van voormeld bedrag aan hem te gelasten. 3.5 Op 5 juli 2000 is in het arrondissement Arnhem in het kader van het strafrechtelijk onderzoek tegen [appellant sub 1] een rapport opgesteld door het Interregionaal Recherche Team Noord en Oost Nederland, Unit Oost. Het betreft een “Rapportage m.b.t. conservatoir beslag”. Het rapport vermeldt voorzover hier van belang dat het tot bewaring van het recht van verhaal voor een naar aanleiding van een aantal in dat rapport met name genoemde misdrijven op te leggen geldboete en de verplichting tot het betalen van een geldbedrag aan de Staat door verdachte [appellant sub 1] ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel wenselijk is om het in de strafzaak tegen [G.] en [M.] gelegde beslag op het geldbedrag van f 49.975,= om te zetten in een conservatoir beslag contra [appellant sub 1]. Volgens dit rapport zou voorts uit overleg met de Justitie te Almelo zijn gebleken dat het beslag op het aangetroffen geldbedrag was gelegd in het kader van het GVO contra [M.]. Deze zou - met een enkele uitzondering - zijn vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Door de belastingdienst zou derdenbeslag op het geld zijn gelegd. 3.6 Op 28 augustus 2000 heeft de officier van justitie in het arrondissement Arnhem, tevens plaatsvervangend officier van justitie in het arrondissement Almelo, gevorderd dat de rechter-commissaris te Almelo machtiging verleent tot handhaving van het reeds op voormeld geldbedrag gelegd beslag als conservatoir beslag ten laste van [appellant sub 1]. Hij heeft daaraan in zijn vordering – kort zakelijk weergegeven – ten grondslag gelegd dat de verdachte [appellant sub 1] beschikt over een bedrag van f 49.975,=, waarop sedert 30 januari 1999 beslag rust ex artikel 94 Sv, welk beslag niet dient ter bewaring van het recht tot verhaal. De rechter-commissaris heeft op diezelfde dag ten laste van [appellant sub 1] overeenkomstig het door de officier van justitie gevorderde machtiging verleend tot ”het handhaven van conservatoir beslag als hiervoor bedoeld (…)”. 3.7 Tijdens de behandeling in raadkamer van het onder 3.4 bedoelde klaagschrift, laatstelijk op 14 maart 2001, is niet aan de orde geweest dat – gelijk de Staat later heeft gesteld – op voormeld geldbedrag inmiddels ten laste van [appellant sub 1] beslag zou zijn gelegd ex artikel 94a Sv in verband met het tegen hem ingestelde strafrechtelijk onderzoek. [appellant] wist toen zelfs nog niet dat er door de rechter-commissaris te Almelo een machtiging was verleend als hierboven onder 3.6 bedoeld. Bij beschikking ex artikel 552a Sv van 21 maart 2001 heeft de rechtbank te Almelo de door [appellant] verzochte teruggave bevolen. 3.8 Het Openbaar Ministerie heeft ondanks herhaalde verzoeken van [appellant] geweigerd om aan deze beschikking gevolg te geven. Eerst door de aan de raadsman van [appellant] gerichte brief van het Openbaar Ministerie te Arnhem van 8 mei 2002 met bijlagen is voor [appellant] duidelijk geworden waarom teruggave achterwege bleef. Bijlagen bij deze brief waren (onder meer) de onder 3.6 bedoelde machtiging van de rechter-commissaris van 28 augustus 2000 en het onder 3.5 bedoelde politierapport van 5 juli 2000, dat aan die machtiging ten grondslag lag. De voormelde brief van 8 mei 2002 vermeldt niet dat uit krachte van die machtiging daadwerkelijk beslag is gelegd. 3.9 Blijkens de inhoud van een deurwaardersexploot van 17 juli 2002 zou op verzoek van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem, tevens plaatsvervangend officier van justitie in het arrondissement Almelo, “uit kracht van een schriftelijke machtiging door de rechter-commissaris (…) op 28 augustus 2000 verleend”, op de dag van het uitbrengen van het exploot, derhalve op 17 juli 2002, ten laste van [appellant sub 1] onder de Staat conservatoir derdenbeslag zijn gelegd onder meer op het voormelde geldbedrag “zulks tot zekerheid voor verhaal voor de vordering van verzoek(st)er op [appellant sub 1], voornoemd”. Dit beslagexploot en de onder 3.6 bedoelde machtiging van de rechter-commissaris zijn op 23 juli 2002 aan [appellant sub 1] betekend. 3.10 Ook volgens een “PROCES-VERBAAL EN KENNISGEVING VAN CONSERVATOIR BESLAG ONDER DERDEN ex artikel 94a Strafvordering”, opgemaakt door ... brigadier van de Politieregio IJssellland en gedateerd 24 juli 2002, zou ten laste van [appellant sub 1] beslag ex artikel 94a Sv zijn gelegd. Volgens dit proces-verbaal en kennisgeving zouden plaats en datum/tijd van het beslag zijn: Almelo, 28 augustus 2000. Het beslag zou zijn gelegd “onder een ander dan de verdachte, een derde, te weten: Arrondissementsparket te Almelo”. Het proces-verbaal en kennisgeving houdt verder voorzover hier van belang het volgende in. “Bewaring Het conservatoir in beslag genomen geldbedrag van NLG 49.975,--, was zoals later bleek door het arrondissementsparket te Almelo, in verband met een zogenaamd derdenbeslag, overgedragen aan de Belastingdienst te Almelo. Na daartoe door het arrondissementsparket te Almelo gesommeerd te zijn werd medio juli 2002 door de belastingdienst Almelo het bedrag van NLG 49.975,-- gestort op een (bank)rekening van het B.O.O.M. (hof: Bureau Ontnemingswetgeving van het Openbaar Ministerie) te Leeuwarden die als bewaarder werd aangewezen. Bijzonderheden (…) Op 28 augustus 2000 werd door de rechter-commissaris te Almelo (…) machtiging verleend tot het handhaven van conservatoir beslag. Het arrondissementsparket te Almelo werd van deze machtiging conservatoir beslag in kennis gesteld. Later bleek dat het in beslag genomen geld inmiddels overgedragen was aan de Belastingdienst te Almelo in verband met een zgn. derdenbeslag dat de belastingdienst had laten leggen op genoemd geldbedrag.”. 3.11 Bij deurwaardersexploot van 31 juli 2002 zijn op verzoek van de Staat, het openbaar ministerie te Almelo en de officier van justitie te Arnhem aan [appellant sub 1] opnieuw voormelde schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris alsmede het hiervoor onder 3.10 bedoelde proces-verbaal en kennisgeving van conservatoir beslag onder derden van 24 juli 2002 betekend. Voorts is hem bij dat exploot aangezegd dat voornoemde verzoekers op het voormelde geldbedrag conservatoir beslag onder zichzelf hebben gelegd. 4 De beoordeling van het hoger beroep 4.1 Partijen zijn het erover eens dat inmiddels op de voet van artikel 94a Sv rechtsgeldig ten laste van [appellant sub 1] beslag is gelegd op het hier aan de orde zijnde geldbedrag van f 49.975,= en dat daarom de vordering van [appellant] tot teruggave van dit bedrag, zoals [appellant] die in eerste aanleg had ingesteld, niet (meer) voor toewijzing vatbaar is. Volgens [appellant] was er echter ten tijde van de behandeling van deze zaak in eerste aanleg nog geen sprake van een daadwerkelijk ten laste van [appellant sub 1] gelegd beslag op het voormelde geldbedrag, zodat zijn vordering in eerste aanleg ten onrechte zou zijn afgewezen. [appellant] heeft in verband met het voorgaande zijn hoger beroep beperkt tot de in eerste aanleg ten laste van hem uitgesproken proceskostenveroordeling. De Staat heeft zich in dit geding steeds op het standpunt gesteld dat vorenbedoelde beslaglegging ten laste van [appellant sub 1] reeds op 28 augustus 2000 heeft plaatsgevonden. Volgens de Staat zou derhalve ook tijdens de behandeling van deze zaak in eerste aanleg geen verplichting tot teruggave aan [appellant] hebben bestaan. 4.2 Het meest verstrekkende verweer van de Staat is dat de civiele rechter zich van een oordeel in deze zaak zou (hebben) moeten onthouden omdat de klachtrechter ex artikel 552a Sv bij uitsluiting bevoegd is om te oordelen over de gegrondheid van de stelling van de Staat dat het geldbedrag (reeds ten tijde van de behandeling van deze zaak in eerste instantie) strafvorderlijk in beslag was genomen en om, indien hij van oordeel zou zijn dat zulks niet het geval was, de teruggave te gelasten. Dit verweer is gegrond. Het is niet aan de burgerlijke rechter om te oordelen over de vraag of op een zaak, die volgens de stellingen van de Staat strafvorderlijk in beslag is genomen, al dan niet een rechtsgeldig strafvorderlijk beslag rust. Dat geldt dus ook in deze zaak. Daaraan kan niet afdoen dat de rechtbank te Almelo bij haar beschikking ex artikel 552a Sv van 21 maart 2001 (reeds) de teruggave van het geldbedrag van f 49.975,= aan [appellant] had bevolen. Het geding dat tot die beschikking heeft geleid, betrof immers een ander kader (namelijk een strafrechtelijk onderzoek tegen [G.] en [M.]) en een andere rechtsvraag (namelijk of dat geldbedrag was aan [appellant] toebehoorde) dan thans. Dat inmiddels (ook) tegen [appellant sub 1] een strafrechtelijk onderzoek was ingesteld, is in dat geding niet aan de orde gekomen. De rechtbank heeft zich in dat geding dus ook niet kunnen uitlaten over de vraag of reeds toen op het voormelde geldbedrag een rechtsgeldig strafvorderlijk beslag ten laste van [appellant sub 1] rustte. Ook de beantwoording van de vraag of het Openbaar Ministerie van het volgens hem gelegde beslag in dat geding mededeling had behoren te doen en of en, zo ja, in hoeverre aan het achterwege blijven daarvan consequenties zijn verbonden, betreft dezelfde – door vorenbedoelde klachtrechter te beantwoorden – vraag of op voormeld geldbedrag al dan niet een rechtsgeldig strafvorderlijk beslag rust(te). [appellant] had derhalve in zijn vordering in eerste aanleg niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. 4.3 Met betrekking tot de veroordeling van [appellant] in de proceskosten van het geding in eerste aanleg overweegt het hof nog als volgt. Door de brief van het Openbaar Ministerie aan de advocaat van [appellant] van 8 mei 2002 was voor [appellant] al vóór de aanvang van de procedure in eerste aanleg duidelijk geworden dat het Openbaar Ministerie de afgifte van het geldbedrag aan hem weigerde in verband met (een reeds op 28 augustus 2000 afgegeven machtiging van de rechter-commissaris te Almelo tot het leggen althans handhaven van) een strafvorderlijk beslag ten laste van [appellant sub 1]. [appellant] had zich derhalve van meet af aan op de voet van artikel 552a Sv tot de in dat artikel bedoelde klachtrechter kunnen en moeten wenden. 4.4 Uit het voorgaande volgt reeds dat het hoger beroep niet kan slagen. Hetgeen partijen overigens nog hebben aangevoerd behoeft derhalve geen bespreking meer. 5 De slotsom 5.1 Het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal derhalve, voorzover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen, worden bekrachtigd. 5.2 [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. 6 De beslissing Het hof, rechtdoende in kort geding in hoger beroep: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voorzover dit aan het oordeel van het hof is voorgelegd; veroordeelt de [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Staat bepaald op EUR 589,= ter zake van verschotten en EUR 998,= ter zake van salaris procureur; verklaart bovenbedoelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest is gewezen door mrs Steeg, Van Wijland-Kalkman en Hilverda en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 december 2002.