Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF2386

Datum uitspraak2002-11-28
Datum gepubliceerd2002-12-23
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsGroningen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/84682, 02/84684
Statusgepubliceerd


Indicatie

Sierra Leone / categoriale bescherming. Verzoeker heeft gesteld dat het van bijzondere hardheid zou zijn om hem terug te sturen naar Sierra Leone. Verweerder heeft gewezen op het ambtsbericht van 8 juli 2002 waaruit blijkt dat de algemene situatie in Sierra Leone inmiddels ingrijpend is veranderd. De rechtbank overweegt dat verweerder een ruime beoordelingsmarge toekomt, gelet op de uitspraak 200104464/1 van de ABRS van 8 november 2001. De aanwending hiervan kan toetsing in rechte slechts dan niet doorstaan, indien geoordeeld moet worden dat verweerder bij afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen en gegeven de feitelijke grondslag ervan, niet in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. Voor de feitelijke situatie ter plaatse heeft verweerder zich gebaseerd op het ambtsbericht van 8 juli 2002. Gelet op de jurisprudentie van de ABRS (onder meer de uitspraak 200103977/1 van 12 oktober 2001) kan een ambtsbericht omtrent de situatie in een land worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan de minister ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding, voorzover mogelijk en verantwoord, van de bronnen, waaraan deze is ontleend. Niet gebleken is dat hieraan niet wordt voldaan, wat betreft het voormelde ambtsbericht. In het ambtsbericht heeft de minister geen aanleiding hoeven te zien een ander standpunt in te nemen. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een zodanige mate van geweld en spreiding van geweld, dat dit heeft geleid tot een humanitaire noodsituatie. Verweerder heeft derhalve terecht tot het oordeel kunnen komen dat terugkeer naar, dan wel verblijf in, Sierra Leone in verband met de algehele situatie aldaar niet van bijzondere hardheid is. Beroep ongegrond, afwijzing verzoek.


Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Groningen Vreemdelingenkamer Voorzieningenrechter Registratienummer: Awb 02/84682 (voorlopige voorziening) Awb 02/84684 (beroep) UITSPRAAK in het geschil tussen: A, geboren op [...] 1984, van Sierraleoonse nationaliteit, IND-dossiernummer: 0211.04.8032, verzoeker, gemachtigde: mr. J.M.C. de Kok, advocaat te Boxtel; en DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE, (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te 's-Gravenhage, verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.H. Straatman, ambtenaar ten departemente. 1. Ontstaan en loop van het geschil 1.1 Op 4 november 2002 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 8 november 2002 afwijzend op de aanvraag beslist. 1.2 Bij beroepschrift van 8 november 2002 heeft verzoeker beroep ingesteld bij de rechtbank tegen de beschikking van verweerder van 8 november 2002. Dit beroep is geregistreerd onder Awb 02/84684. Verzoeker is medegedeeld dat hij de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten. 1.3 Bij verzoekschrift van 8 november 2002 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist. 1.4 Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van 22 november 2002. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. 2. Rechtsoverwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter kan, indien hij van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet bij kan dragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Partijen zijn bij de uitnodiging voor de zitting op deze bevoegdheid gewezen. Feiten en standpunten van partijen 2.2 Verzoeker heeft ter ondersteuning van zijn aanvraag, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Verzoeker heeft in 1999 meegedaan aan een demonstratie. De volgende dag is verzoeker thuis opgepakt door de rebellen. Hij werd meegenomen naar het Cockerill Army Headquater in Freetown en werd daar in een container opgesloten. Na drie weken werd hij eruit gehaald en zag hij een man genaamd B. Deze zorgde ervoor dat verzoeker werd vrijgelaten en nam hem mee naar zijn huis. Verzoeker heeft ruim twee maanden bij B gewoond. Hij knipte in deze tijd het haar van de rebellen en ging s'avonds mee om huizen te plunderen in Freetown. Op een dag heeft verzoeker meegeholpen een groep soldaten van ECOMOC aan te vallen. Hij raakte hierbij gewond. Na lange tijd vielen de ECOMOC soldaten Freetown aan en moest verzoeker samen met de rebellen de bossen invluchten. Op een gegeven moment is B opgepakt door de regering. Verzoeker was in het bezit van een tas van B, met daarin diamanten en geld. Omdat hij bang was te worden vermoord vanwege de tas is hij samen met de broer van B gevlucht. Op 2 oktober 2002 heeft verzoeker zijn land van herkomst verlaten. 2.3 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Voorts meent verweerder dat de aanvraag binnen achtenveertig proces-uren kon worden afgewezen. Verweerder overweegt dat verzoeker onvoldoende heeft meegewerkt aan de vaststelling van zijn reisroute, nu hij zijn reisverhaal niet heeft onderbouwd met enig reisdocument, noch in staat is om gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen omtrent de reisroute af te geven. Verweerder acht het niet aannemelijk dat verzoeker als belangrijk opposant van de autoriteiten in Sierra Leone zal worden gezien en/of te vrezen heeft voor vervolging van de zijde van de autoriteiten. In dit verband verwijst verweerder naar het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 8 juli 2002 (DPV/AM 754474/02) waaruit blijkt dat de algemene situatie in Sierra Leone inmiddels ingrijpend is veranderd. Zo zijn er landelijke verkiezingen gehouden en zijn er reïntegratieprogramma's opgezet waarbij de bevolking wordt ondersteund en voorbereid op de terugkeer van ontwapende en ontheemde ex-rebellen of ontvoerde vrouwen, mannen en kinderen. Ten aanzien van de verklaring van verzoeker dat hij vreest gedood te worden door de rebellen omdat hij een tas met geld en diamanten heeft ontvreemd, merkt verweerder op dat uit de verklaringen van verzoeker veeleer blijkt dat hij het slachtoffer dreigde te worden van een commuun delict waartegen hij de bescherming van de autoriteiten kan inroepen. Bovendien kan hij zich aan de invloedsfeer van de rebellen onttrekken door zich te begeven buiten het door de rebellen gecontroleerde gebied. 2.4 Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de beschikking onvoldoende is gemotiveerd. Het is vreemd te moeten constateren dat van een asielzoeker, waarvan de Sierraleoonse nationaliteit niet in het geding is, naar aanleiding van een voor tweeërlei uitleg vatbaar ambtsbericht, plotseling gesteld wordt dat er geen enkel vermoeden meer bestaat dat hij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging. Uit zowel het eerste als het nader gehoor blijkt niet dat de contactambtenaar het asielrelaas ongeloofwaardig vond. Het is kenmerkend voor de toestand in Sierra Leone de mate van willekeur waarmee burgers het slachtoffer worden van enerzijds de autoriteiten en anderzijds de rebellen. Er kan dus niet gesteld worden dat verzoeker niet als opposant van de autoriteiten gezien wordt. Bovendien is het onmogelijk om bescherming van de autoriteiten te krijgen. In het licht van het voorgaande wijst verzoeker op het standpunt van de UNHCR ten aanzien van Sierra Leone. Ten aanzien van het zich onttrekken aan de invloed van de rebellen door zich in een ander gebied te vestigen stelt verzoeker dat uit het eerder aangehaalde ambtsbericht blijkt dat er slechts een heel beperkt gebied als "relatief" veilig gebied wordt beschouwd. Uit het ambtsbericht blijkt niet dat de autoriteiten, behalve in het hoefvormige gebied van Freetown, ergens in staat zijn om een redelijk effectief gezag en bescherming uit te oefenen. Bovendien stelt verzoeker zich niet veilig te voelen vanwege de Kamajors en vanwege het feit dat hij lange tijd bij de rebellen heeft verbleven. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat zijn aanvraag niet binnen de achtenveertig proces-uren afgewezen had kunnen worden. Tevens stelt verzoeker zich op het standpunt dat hij in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning, nu terugkeer naar Sierra Leone voor hem van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar. Beoordeling van het verzoek De voorzieningenrechter overweegt als volgt. 2.5 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d, Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling a. die verdragsvluchteling is; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst; of d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar. 2.6 Op grond van artikel 1 (A) van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag) worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde redenen hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, politieke overtuiging of hun nationaliteit dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd. 2.7 Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Sierra Leone zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29 Vw 2000, voor zover hier van belang, moet worden verleend. Daarom zal aannemelijk moeten zijn dat met betrekking tot verzoeker persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan kan worden geoordeeld dat een dergelijke verblijfsvergunning moet worden verleend. 2.8 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat hij te vrezen heeft voor vervolging. Verzoeker heeft in het nader gehoor verklaard nimmer lid dan wel sympathisant te zijn geweest van een politieke partij of groepering op grond waarvan hij vervolging in het land van herkomst te vrezen zou hebben. Verzoeker heeft bovendien geen activiteiten ontplooid tegen de huidige machthebbers. Ten aanzien van de activiteiten die verzoeker voor de rebellen heeft verricht wordt overwogen dat verzoeker hiermee niet aannemelijk heeft weten te maken dat hij in de negatieve aandacht van de autoriteiten staat en dat er een situatie is ontstaan dat de autoriteiten verzoeker geen bescherming konden bieden. Hiertoe wordt nog overwogen dat er in Sierra Leone inmiddels verkiezingen hebben plaatsgevonden. Voorts hebben de Sierraleoonse autoriteiten en de UNAMSIL toegang gekregen tot gebieden die in handen waren van de RUF. Tevens heeft de regering samen met UNICEF en andere non-gouvernementele organisaties reïntegratieprogramma's opgezet waarbij de bevolking wordt ondersteund en voorbereid op de terugkeer van ontwapende en ontheemde ex-rebellen en ontvoerde mannen, vrouwen en kinderen. Verzoeker kan derhalve niet aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 een aanspraak op een verblijfsvergunning ontlenen. 2.9 Het is, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet aannemelijk dat verzoeker gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, zodat verzoeker aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 evenmin aanspraak op een verblijfsvergunning kan ontlenen. 2.10 Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet is gebleken van zodanige klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van verzoeker kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst. Verzoeker kan derhalve aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 evenmin aanspraak op een verblijfsvergunning ontlenen. 2.11 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 Vw 2000, worden verleend aan de vreemdeling, voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van de Minister van Justitie van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar. Ingevolge artikel 3.106 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna Vb 2000) zijn de indicatoren die in ieder geval zullen worden betrokken in de beoordeling of sprake is van een situatie, als bedoeld in voormeld artikel 29, eerste lid, onder d: a. de aard van het geweld in het geweld in het land van herkomst, met name de ernst van de schendingen van de mensenrechten en het oorlogsrecht, de mate van willekeur, de mate waarin het geweld voorkomt en de mate van geografische spreiding van het geweld; b. de activiteiten van internationale organisaties ten aanzien van het land van herkomst indien en voorzover deze een graadmeter vormen voor de positie van de internationale gemeenschap ten aanzien van de situatie in het land van herkomst, en c. het beleid in andere landen van de Europese Unie. 2.12 Het bepaalde in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 vindt zijn voorgeschiedenis in het op basis van artikel 12b van de Vreemdelingenwet, zoals die gold tot 1 april 2001, ontwikkelde beleid inzake de verlening van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (hierna vvtv) waaromtrent de toenmalige staatssecretaris van Justitie (hierna de staatssecretaris) op 18 december 1997 een brief aan de Tweede Kamer heeft gezonden (TK 1997-1998, 19 637, nr. 308), de zogeheten vvtv-indicatorenbrief. Uit deze brief en de nadien aan de Tweede Kamer toegezonden notitie over het beleid van categoriale bescherming van 23 mei 2001 (TK 2000-2001, 19 637, nr. 588) blijkt dat de staatssecretaris een onderscheid heeft gemaakt tussen enerzijds individuele gronden voor asielverlening, als thans neergelegd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, van de Vw 2000, voor de invulling waarvan de internationale verplichtingen, als neergelegd in het Vluchtelingenverdrag en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, richtinggevend zijn en anderzijds de niet dan door nationaal recht beheerste grond, als thans neergelegd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, waarop een verblijfsvergunning, los van de individuele situatie, waarin een asielzoeker zich bevindt, wordt verleend wegens de algehele situatie in het land van herkomst. 2.13 Gelet op de overwegingen van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 8 november 2001 (200104464/1) moet de vraag of een asielzoeker op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 voor toelating in aanmerking komt worden beantwoord aan de hand van een beoordeling van de algehele situatie in het land van herkomst. Terzake daarvan komt verweerder een ruime beoordelingsmarge toe, waarvan de aanwending toetsing in rechte slechts dan niet kan doorstaan, indien geoordeeld moet worden dat verweerder bij afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen en gegeven de feitelijke grondslag ervan, niet in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. De rechter dient bij die toetsing het oordeel over de algehele situatie in het land van herkomst, dat tot stand pleegt te komen in samenspraak met en met instemming van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, in beginsel te respecteren. 2.14 Voorts heeft de staatssecretaris zich in de zogeheten vvtv-indicatorenbrief op het standpunt gesteld dat, indien in het land van herkomst sprake is van ernstig en willekeurig menselijk geweld, betekenis toekomt aan de spreiding van dat geweld en de mate waarin het voorkomt. In de brief is onder meer als volgt te lezen (p. 7+8): "(...) In het algemeen is het enkele bestaan van (burger)oorlog onvoldoende reden voor een vvtv-beleid. Het criterium van de bijzondere hardheid is (...) materieel van aard (te weten de vraag of risico's die bij terugkeer mede voortvloeien uit het bedoelde gewapend conflict uit humanitair/oorlogsrechtelijk oogpunt onverantwoord zijn). Er is in het algemeen pas aanleiding voor een vvtv-beleid, indien de (burger)oorlog het dagelijks leven in het land dermate ontwricht, dat deze humanitair onverantwoorde risico's optreden." De notitie over het beleid van categoriale bescherming van 23 mei 2001 (p. 4) vermeldt hieromtrent als volgt: "(...) Het begrip humanitair ziet in de hiervoor geciteerde passage (bezien in de context waarin het gebruikt is) uitsluitend op "humanitair oorlogsrecht". Om het anders te zeggen: oorlogsgeweld gericht tegen burgers. Het heeft dus geen betrekking op de humanitaire situatie in algemene zin. In het algemeen blijkt uit de formulering van deze indicator dat het om menselijk geweld gaat en niet om de algemene humanitaire situatie in een bepaald land. De omstandigheden die onder de hier genoemde onverantwoorde risico's vallen in de zin van de indicatorenbrief, zien dus op een (menselijk) geweldsrisico. (...). De algemene humanitaire situatie zal dus in beginsel geen aanleiding kunnen vormen voor het voeren van een beleid van categoriale bescherming." 2.15 In de brief van verweerder aan de Tweede Kamer van 16 september 2002 en in deel C8, hoofdstuk "Beoordeling van asielaanvragen van personen van Sierra Leoonse nationaliteit", zoals gewijzigd bij het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire 2002/45, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna Vc 2000) is het landgebonden asielbeleid verwoord. In de brief stelt verweerder zich op basis van het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 8 juli 2002 op het standpunt dat de terugkeer van afgewezen asielzoekers naar Sierra Leone niet van bijzondere hardheid is en concludeert hij tot beëindiging van het sinds 1 juni 2001 gevoerde beleid van categoriale bescherming. Volgens voormeld onderdeel van de Vc 2000 kunnen asielzoekers uit Sierra Leone, die niet op individuele gronden in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel, geen aanspraak maken op verlening van een verblijfsvergunning op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. 2.16 Dit aldus gevoerde beleid kan de toetsing in rechte slechts niet doorstaan, indien het niet berust op voldoende onderzoek naar de algehele situatie in Sierra Leone of moet worden geoordeeld dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat terugkeer naar, dan wel verblijf in, Sierra Leone niet van bijzondere hardheid is in verband met de algehele situatie aldaar. 2.17 Voor de beoordeling van de feitelijke situatie ter plaatse heeft verweerder zich in voormelde brief van 16 september 2002 gebaseerd op het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 8 juli 2002. Vervolgens heeft verweerder de in die berichten vermelde bevindingen getoetst aan de uitgangspunten, neergelegd in artikel 3.106 van het Vb 2000 en voormelde notitie van 23 mei 2001, in het bijzonder bezien of er sprake is van een, naar plaatselijke maatstaven gemeten, categoriaal humanitaire noodsituatie in evenbedoelde zin. 2.18 Zoals de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ook eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 12 oktober 2001 in zaak nr. 200103977/1) kan een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken omtrent de situatie in een land worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan de Minister ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding - voor zover mogelijk en verantwoord - van de bronnen, waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag de Minister bij de besluitvorming op asielaanvragen van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. 2.19 Niet gebleken is dat hieraan niet wordt voldaan, wat betreft het voormelde ambtsbericht. In het ambtsbericht heeft de Minister geen aanleiding hoeven te zien een ander standpunt in te nemen. In het ambtsbericht is onder meer vermeld dat het hoefvormige gebied van Freetown en omgeving, inclusief Lungi, Hastings en Okra een relatief veilig gebied vormt. Het gebied is militair gezien in de periode september 2001 tot begin juli 2002 rustig gebleven. De districten Kone, Kailahun, Kenema, Pujehun, Bombali en Tonkolili worden aangemerkt als relatief onveilige gebieden. De andere gebieden worden beschouwd als overgangsgebieden. Uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 8 juli 2002 blijkt voorts dat op 7 januari 2002 formeel het succesvolle ontwapeningsprogramma is voltooid. Op 18 januari 2002 werd de oorlog officieel ten einde verklaard door de president en op 1 maart 2002 werd de noodtoestand opgeheven. De presidents- en parlementsverkiezingen op 14 mei 2002 zijn vreedzaam verlopen. President Kabbah werd met grote meerderheid herkozen, terwijl de RUF er niet in slaagde een enkele parlementszetel te behalen. Alle oppositiepartijen, inclusief de politieke partij van de RUF, hebben hun steun aan de nieuwe regering en de wederopbouw van het land betuigd. De veiligheidssituatie is fragiel, echter verbeterd ten opzichte van de periode voor september 2001. 2.20 In hetgeen door verzoeker in beroep is aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid, volledigheid of actualiteit van het laatstgenoemde ambtsbericht. Gelet op het vooroverwogene heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen sprake is van een zodanige mate van geweld en spreiding van geweld, dat dit heeft geleid tot een humanitaire noodsituatie. Verweerder heeft derhalve terecht tot het oordeel kunnen komen dat terugkeer naar, dan wel verblijf in, Sierra Leone in verband met de algehele situatie aldaar niet van bijzonder hardheid is. 2.21 Verweerder heeft gelet op het voorgaande de aanvraag terecht afgewezen. 2.22 Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het beroep met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, Awb ongegrond verklaard. 2.23 Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Awb. 2.24 Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: - verklaart het beroep, geregistreerd onder nummer Awb 02/84684, ongegrond; - wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Aldus gegeven door mr. F.J. Agema, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. G.G. Doornbos als griffier op 28 november 2002. griffier voorzieningenrechter Tegen de uitspraak in de voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open. Tegen de uitspraak in de bodemzaak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing. Afschrift verzonden op: