Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF2396

Datum uitspraak2002-09-06
Datum gepubliceerd2002-12-23
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/62663 VRONTN
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / zonneklaar-criterium. In de verblijfsprocedure heeft verweerder hangende een vovo-procedure medische gegevens van eiser voor advies voorgelegd aan de medisch adviseur. Eiser stelt dat de voorlopige voorziening hierdoor een dusdanige kans van slagen heeft dat de bewaring moet worden opgeheven. De rechtbank is echter van oordeel dat de beoordeling van de kansrijkheid van dit verzoek buiten het beoordelingskader van de onderhavige procedure valt. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om het onderhavige beroep vooruitlopend op de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening op 12 september 2002 en de daarop volgende uitspraak, gegrond te verklaren. Beroep ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG zittinghoudende te Utrecht Reg.nr. AWB 02/62663 VRONTN UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende: A, geboren op [...] 1974, van Marokkaanse nationaliteit, eiser, verblijvende in het Huis van Bewaring te Haarlem, gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Amsterdam, ter zitting waargenomen door mr. A. van Luyck, advocaat te Amsterdam, tegen een besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. M.P. Bouma, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag. 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Verweerder heeft op 9 maart 2002 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, onder a, Vw opgelegd. Deze maatregel duurt nog steeds voort. Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 96, eerste lid, Vw in kennis gesteld van het voortduren van de bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Verweerder heeft een kopie van het op 13 augustus 2002 opgemaakte model M 121 met de (voortgangs)gegevens met betrekking tot de uitzetting van eiser overgelegd. Vervolgens heeft de rechtbank eiser de gelegenheid geboden om binnen twee werkdagen schriftelijk te reageren op de door verweerder verstrekte voortgangsgegevens en daarbij gemotiveerd aan te geven, waarom de behandeling van de vervolgkennisgeving ter zitting niet achterwege mag blijven, alsmede of de vreemdeling in persoon door de rechtbank gehoord wil worden. Eiser heeft hierop op 21 augustus 2002 gereageerd. De rechtbank heeft op 20 augustus 2002 het vooronderzoek gesloten en daarbij op grond van artikel 96, tweede lid, Vw bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Bij brief van 22 augustus 2002 heeft de rechtbank echter bepaald dat alsnog aanleiding bestaat om het beroep ter zitting te behandelen. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van deze rechtbank van 2 september 2002. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. A. van Luyck. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na ontvangst van nadere informatie van de zijde van verweerder van 3 september 2002 en de reactie daarop van eiser van 4 september 2002, is het onderzoek op 4 september 2002 gesloten. 2. OVERWEGINGEN Ingevolge artikel 96, vierde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank overweegt als volgt. Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank de maatregel van bewaring reeds eerder heeft getoetst en dat bij uitspraak van 19 juli 2002 is komen vast te staan dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op dat moment rechtmatig waren. Derhalve staat thans slechts ter beoordeling of sedert genoemde uitspraak van de rechtbank de maatregel van bewaring rechtmatig is. Hierbij acht de rechtbank met name van belang of nog voldoende zicht op uitzetting van eiser bestaat en of verweerder voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Eiser heeft ter zitting gesteld dat verweerder voornemens is om omtrent de medische situatie van eiser informatie in te winnen bij het Bureau Medische Advisering en een hiertoe strekkende brief van verweerder van 13 augustus 2002 overgelegd. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen dat bij deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, aanhangig is, heeft volgens eiser derhalve een dusdanige kans van slagen dat op die grond de bewaring zou moeten worden opgeheven. De rechtbank is echter van oordeel dat de beoordeling van de kansrijkheid van dit verzoek buiten het beoordelingskader van de onderhavige procedure valt. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om het onderhavige beroep vooruitlopend op de behandeling van het verzoek op 12 september 2002 en de daarop volgende uitspraak, gegrond te verklaren. De stelling van eiser dat verweerder reeds voor 13 augustus 2002 medische informatie had moeten inwinnen kan, gelet op voormeld uitgangspunt, evenmin tot gegrondverklaring van het onderhavige beroep leiden. De rechtbank merkt nog op dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat de bewaring van eiser zal worden opgeheven indien het verzoek om voorlopige voorziening zal worden opgeheven. De rechtbank is van oordeel dat uit de verstrekte voortgangsgegevens en het verhandelde ter zitting volgt dat voldoende zicht op uitzetting bestaat en verweerder voldoende voortvarendheid betracht bij de voorbereiding van de uitzetting van de vreemdeling. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder de uitzettingshandelingen heeft opgeschort in afwachting van de uitspraak op een verzoek om voorlopige voorziening, welk op 12 september 2002 ter zitting zal worden behandeld. De rechtbank is van oordeel dat het resultaat van deze voorlopige voorziening vooralsnog door verweerder kan worden afgewacht. Ten aanzien van de medische situatie van eiser is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gesteld dat voldoende duidelijk is dat de medische situatie van eiser zich zodanig verzet tegen zijn bewaring dat de bewaring om die reden thans onrechtmatig zou moeten worden geacht. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser in verband met zijn klachten inmiddels is geplaatst in de individuele begeleidingsafdeling van de penitentiaire inrichting te Haarlem. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser niet in strijd is met de Vw en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden. De opheffing van de maatregel van bewaring wordt niet bevolen. Derhalve bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. 3. BESLISSING De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond; wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.H. van Meegen, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 6 september 2002, in tegenwoordigheid van mr. P. Bruins-Langedijk, als griffier. afschrift verzonden op: 6 september 2002 RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.