Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF2429

Datum uitspraak2002-11-04
Datum gepubliceerd2002-12-24
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/78775 VRONTN
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / afdoening AC-procedure / schadevergoeding. In hoofdstuk C3/12.13.1 Vc 2000 is neergelegd dat vreemdelingen die een asielaanvraag indienen in het aanmeldcentrum Schiphol, voorafgaand en gedurende de asielprocedure en nadat afwijzend op hun aanvraag is beslist, kunnen worden opgehouden in een grenslogies op grond van artikel 6 Vw 2000. Dit beleid blijft binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling. De stelling van eiser dat de vrijheidsontnemende maatregel eerder opgeheven had moeten worden, aangezien de identiteit en nationaliteit van eiser reeds na het eerste gehoor vast stonden, doet daar, wat daar overigens ook van zij, niet aan af. Er bestaat minder grond voor het oordeel dat verweerder in strijd handelde met het bepaalde in artikel 3:4 Awb, gelet op de omstandigheid dat in casu de beslissing op het asielverzoek op korte termijn na het eerste gehoor te verwachten (en genomen) is. Afwijzing verzoek om schadevergoeding.


Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken Uitspraak op grond van artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.: AWB 02/78775 VRONTN IND-nr.: 0210.13.4002 inzake : A, geboren op [...] 1978, van (gestelde) Afghaanse nationaliteit, met onbekende verblijfplaats, eiser, gemachtigde: mr. C.E. Stassen-Buijs, advocaat te Amsterdam, tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde: mr. A. Pahladsingh, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Op 13 oktober 2002 is eiser op grond van artikel 3 van de Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast. Verweerder heeft de rechtbank hiervan op 15 oktober 2002 in kennis gesteld. Krachtens artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 wordt de vreemdeling daarmee geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Op 14 oktober 2002 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Bij besluit van 17 oktober 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. De ten aanzien van eiser toegepaste vrijheidsontnemende maatregel is in het besluit opgeheven en aan eiser is de meldplicht opgelegd. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 22 oktober 2002. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ter zitting heeft gemachtigde van eiser namens eiser toekenning van schadevergoeding gevorderd. II. OVERWEGINGEN Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Zoals blijkt uit hoofdstuk A5/5.3.3.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) dient het toepassen van bewaring bij vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning hebben ingediend, zo beperkt mogelijk te geschieden. Aangezien in het onderhavige geval duidelijk is dat eiser niet kan worden uitgezet, omdat hij afkomstig is uit Afghanistan, diende de vrijheidsontnemende maatregel die in het aanmeldcentrum Schiphol ten uitvoer is gelegd, geen redelijk doel. De vrijheidsontnemende maatregel had opgeheven moeten worden na het eerste gehoor, aangezien de identiteit en nationaliteit van eiser toen reeds vast stonden. De toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 was dan ook vanaf dat moment onrechtmatig te achten. Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. In het nader gehoor zijn er expliciet vragen gesteld over de nationaliteit van eiser. Daarnaast kan de zienswijze op het voornemen ook belangrijke informatie inzake de identiteit en nationaliteit van eiser bevatten. De identiteit en nationaliteit van eiser stonden eerst op het moment van het slaan van de beschikking vast. Daarnaast is er nog onderzocht of er claims op vliegtuigmaatschappijen konden worden gelegd. Eiser is daarom op juiste gronden eerst op 17 oktober 2002 heengezonden met een meldplicht. De toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 is dan ook tot aan de opheffing rechtmatig geweest. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt vast dat de bewaring na de indiening van het beroep is opgeheven. Thans moet worden beoordeeld of er gronden zijn om schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank stelt voorts vast dat de asielaanvraag van eiser in het aanmeldcentrum Schiphol is afgedaan. Niet is in geschil dat verweerder op grond van het bepaalde in artikel 6 juncto artikel 3 van de Vw 2000 bevoegd was de onderhavige vrijheidsontnemende maatregel op te leggen aan eiser. Wel worden partijen verdeeld gehouden over de vraag of de wijze waarop die bevoegdheid is gehanteerd, rechtmatig was. In dat kader stelt de rechtbank voorop, dat in hoofdstuk C3/12.13.1 van de Vc 2000 is neergelegd dat vreemdelingen die een asielaanvraag indienen in het aanmeldcentrum Schiphol, voorafgaand en gedurende de asielprocedure en nadat afwijzend op hun aanvraag is beslist, kunnen worden opgehouden in een grenslogies op grond van artikel 6 van de Vw 2000. Dit beleid blijft naar het oordeel van de rechtbank binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling. De stelling van eiser dat de vrijheidsontnemende maatregel eerder opgeheven had moeten worden, aangezien de identiteit en nationaliteit van eiser reeds na het eerste gehoor vast stonden, doet daar, wat daar overigens ook van zij, niet aan af. De asielprocedure in het aanmeldcentrum is immers pas afgerond als er een beslissing op het asielverzoek genomen is. In het licht van het wettelijk gegeven dat de maatregel ex artikel 6 gepaard gaat met een weigering van de toegang tot Nederland, kan niet worden gezegd dat verweerders aansluiting bij het moment van beslissing op het asielverzoek (kennelijk) onredelijk is. Verweerder is niet gehouden om met voorbijgaan aan een voor betrokkene mogelijk negatieve afloop van de asielprocedure alsnog toegang tot Nederland te verlenen. Er bestaat te minder grond voor het oordeel dat verweerder in strijd handelde met het bepaalde in artikel 3:4 van de Awb, gelet op de omstandigheid dat in casu de beslissing op het asielverzoek op korte termijn na het eerste gehoor te verwachten (en genomen) is. Uit het vorenstaande volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel en de voortduring daarvan tot de opheffing niet onrechtmatig zijn geweest, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000. III. BESLISSING: De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzitter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 4 november 2002 in tegenwoordigheid van P. Deinum, griffier. Afschrift verzonden op: 13 november 2002 Conc.: PD Coll: Bp: - D: B Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.