Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF2602

Datum uitspraak2002-11-19
Datum gepubliceerd2003-01-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers02/546 GEMWT
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Reg.nr.: 02/546 GEMWT UITSPRAAK in het geding tussen: Stichting ter behartiging van de belangen van de Christelijke Padvindersgroep Jan van Riebeeck, te Zutphen, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gorssel, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 1 maart 2002. 2. Feiten Eiseres beheert een clubgebouw aan de [adres] te Eefde. Bij brief van 7 augustus 2000 heeft verweerder eiseres, naar aanleiding van klachten over geluidsoverlast, verzocht aan te geven in hoeverre het clubgebouw aan derden wordt ver-huurd/ opengesteld voor andere activiteiten dan scouting. Bij brief van 21 augustus 2000 heeft het bestuur van eiseres medegedeeld dat het clubhuis in verband met de financiële situatie van de scoutinggroep verhuurd wordt aan andere scou-tinggroepen en voorts aan derden voor - onder meer - kinderpartijtjes en verjaardagsfees-ten. Tevens is daarin vermeld dat men zeer selectief is in de keuze van de personen aan wie het gebouw wordt verhuurd en dat men er alles aan doet om de overlast voor de omgeving tot een minimum beperkt te houden. Nadien is bij verweerder wederom geklaagd over ondervonden overlast. Tevens heeft het Bureau eerlijke mededinging (BEM) verweerder bij brief van 30 oktober 2000 verzocht om actie te ondernemen tegen eiseres teneinde oneerlijke mededinging ten opzichte van regu-liere horecabedrijven tegen te gaan. Dit verzoek is nader onderbouwd bij brief van 13 no-vember 2000. Bij brief van 6 februari 2001 heeft verweerder eiseres verzocht binnen vier weken het clubgebouw niet langer in gebruik te geven aan derden, aangezien deze activiteiten strijdig zijn met de bepalingen van het bestemmingsplan Buitengebied 1987, laatstelijk gewijzigd op 24 oktober 1996 (hierna: het bestemmingsplan). Verweerder heeft eiseres vervolgens bij brief van 10 mei 2001, wederom naar aanleiding van een klacht, verzocht hem binnen twee we-ken nader te informeren over het door eiseres beoogde gebruik van het clubgebouw. Bij brief van 26 juni 2001 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat ook het gebruik van het clubgebouw, gelegen buiten het verband van de scoutingactiviteiten, door afzonderlijke leden van de scoutinggroep niet is toegestaan. Bij brief van 16 juli 2001 heeft verweerder eiseres een last onder dwangsom opgelegd, in-houdende dat zij binnen twee weken het gebruik van de verenigingsaccommodatie voor het geven van feesten en partijen te beëindigen op straffe van een ten bate van de gemeente Gorssel te verbeuren dwangsom van fl. 500,-- (EUR€ 226,89) per geconstateerde overtreding, tot een maximum van fl. 5.000,-- ( €EUR 2.268,90). De daartegen gerichte bezwaren zijn bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij eiseres nog tot 20 maart 2002 de gelegenheid geboden om het gebruik van het clubgebouw voor het geven van feesten en partijen te beëindigen. De dwangsombedragen zijn daarbij gewijzigd in EUR€ 226,-- per geconstateerde overtreding en €EUR 2.260,-- als maximumbedrag. 3. Procesverloop Het bestuur van eiseres heeft beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift inge-zonden. Het beroep is behandeld ter zitting van 8 oktober 2002, waar eiseres zich niet heeft doen vertegenwoordigen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G. Raaben, ambtenaar van de gemeente Gorssel. 4. Motivering Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder zijn besluit in primo van 16 juli 2001 ge-handhaafd. Het besluit in primo is gebaseerd op artikel 125 van de Gemeentewet jo. Artikel 5:32 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres haar clubgebouw laat gebruiken in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Niet in geschil is dat volgens het bestemmingsplan de in geding zijnde gronden de bestem-ming "Bijzondere bebouwing" hebben met als nadere aanduiding Jg (jeugdgebouw). Ingevolge artikel 18, aanhef, van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor bebouwing van bijzondere aard in - onder meer - de bestemmingscategorie Jg (Jeugdgebouw). Volgens het eerste lid van dit artikel is het verboden de onbebouwde grond en de opstallen te gebruiken in strijd met de bestemming. Ingevolge artikel 1, derde lid, van de planvoorschriften wordt onder "gebruiken" mede begrepen "het in gebruik geven en het laten gebruiken". Ingevolge artikel 18, derde lid onder d, is in de bestemmingscategorie Jg voor wat betreft de bebouwing uitsluitend een verenigingsgebouw toegestaan. De rechtbank overweegt allereerst dat daar waar in deze uitspraak sprake is van "gebruiken" daaronder wordt verstaan "gebruiken" in de zin van artikel 1, derde lid, van de planvoor-schriften. Eiseres heeft verklaard dat zij haar gronden en haar opstal in gebruik geeft aan zowel leden van haar scoutinggroep als aan derden ten behoeve van activiteiten, die zijn gelegen buiten het kader van scoutingactiviteiten van eiseres zelf. Naar de mening van eiseres verzet het bestemmingsplan zich daar niet tegen. Aangaande de vraag welk gebruik ingevolge het bestemmingsplan toelaatbaar is is zijdens verweerder ter zitting desgevraagd toegelicht dat de in geding zijnde gronden ten tijde van de vaststelling en rechtsverkrijging van het bestemmingsplan reeds in gebruik waren ten behoeve van scoutingactiviteiten. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het er voor moet worden gehouden dat de planwetgever met onderhavige bestemming heeft beoogd het gebruik van de in geding zijn-de gronden ten behoeve van scoutingactiviteiten positief te bestemmen en derhalve te lega-liseren. Naar het oordeel van de rechtbank is een ander gebruik dan gebruik in het kader van reguliere scoutingactiviteiten dan ook in strijd met artikel 18, eerste lid, van de planvoorschriften (gebruiksverbod). Noch het gebruik door noch het in gebruik geven aan derden (geen scoutinggroepen zijnde), bijvoorbeeld ten behoeve van het houden van feesten en partijen, van de accommodatie is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als een reguliere scoutingactiviteit. Dit betekent, anders dan eiseres van mening is, dat ook het in gebruik geven van de ac-commodatie aan en het gebruik door afzonderlijke leden van de scoutinggroep ten behoeve van activiteiten, die zijn gelegen buiten het kader van scoutingactiviteiten van eiseres zelf, niet zijn toegestaan. Verweerder was dan ook bevoegd bij het besluit in primo eiseres een last onder dwangsom op te leggen. In het besluit in primo heeft verweerder de last zodanig ruim geformuleerd dat deze zich ook uitstrekt over door eiseres in het kader van haar scoutingactiviteiten zelf georganiseerde feesten en partijen. In haar advies heeft de Commissie van advies voor de bezwaar- en be-roepschriften (hierna: de Commissie) overwogen dat het, naar haar mening, eiseres wel is toegestaan om van tijd tot tijd binnen de bestemming "Jg" in verenigingsverband zelf een feest te organiseren. In het bestreden besluit heeft verweerder zich enerzijds geconformeerd aan het advies van de Commissie doch anderzijds de ruim geformuleerde last herhaald. Naar het oordeel van de rechtbank staat het bestemmingsplan er niet aan in de weg dat eiseres eigen feesten en partijen in het kader van haar scoutingactiviteiten ter plaatse laat plaatsvinden. De last is dan ook ten onrechte en naar moet worden aangenomen abusieve-lijk tevens gericht op het beëindigen van gebruik dat ingevolge het bestemmingsplan is toe-gestaan. Verweerder is tot het opleggen van deze last niet bevoegd zodat het beroep dan ook gegrond is. Aangezien niet is gebleken dat bij partijen thans onduidelijkheid bestaat ter zake van verweerders bedoeling met betrekking tot de inhoud van de last ziet de rechtbank aanleiding om zelf op de voet van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb te voorzien als hierna is vermeld. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of het bestreden besluit overigens in stand kan blijven. Behoudens bijzondere gevallen is het onjuist noch onredelijk te achten dat een bestuursor-gaan in een geval waarin is gehandeld in strijd met een wettelijk voorschrift en deze hande-ling niet kan worden gelegaliseerd, in het belang van de handhaving van wettelijke voor-schriften en het voorkomen van precedentwerking besluit tot het aanzeggen van bestuurs-dwang, danwel -voor zover het gelaedeerde belang zich daartegen niet verzet- tot het vast-stellen van een dwangsom. Niet in geschil is dat het in geding zijnde gebruik slechts door middel van een planherziening dan wel door middel van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan worden gelegaliseerd. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij legalisering van het in geding zijnde gebruik uit planologisch oogpunt ongewenst acht, zodat er van uit dient te worden gegaan dat het in geding zijnde gebruik niet zal worden gelegaliseerd. Zijdens eiseres is aangevoerd dat verweerder bij de afweging van de in geding zijnde belan-gen in redelijkheid zijn besluit niet heeft kunnen handhaven. In dit verband heeft eiseres er op gewezen dat slechts één omwonende heeft geklaagd, terwijl van de andere omwonenden geen klachten zijn vernomen. Eiseres is voorts van mening dat de reguliere horecabedrijven geen concurrentie wordt aangedaan aangezien slechts de accommodatie ter beschikking wordt gesteld en niet tevens consumpties worden verstrekt. Tenslotte heeft eiseres er op gewezen dat het voor een gezonde financiële exploitatie van de accommodatie voor haar van groot belang is dat de in geding zijn de activiteiten kunnen worden voortgezet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij de afweging van de in geding zijnde belangen in redelijkheid aan het belang van de handhaving van het bestemmingsplan een zwaarder gewicht kunnen toekennen dan aan het belang van eiseres bij de voortzetting van het in geding zijnde gebruik. Noch het feit dat slechts door één omwonende is geklaagd, noch het feit dat eiseres door beëindiging van het in geding zijnde gebruik een financieel nadeel zal leiden, noch de vraag of de reguliere horeca al dan niet concurrentie wordt aan-gedaan (wat daarvan ook zij) worden als zodanige bijzondere omstandigheden beschouwd dat verweerder op grond daarvan genoopt zou zijn het bestreden gebruik te gedogen. Gelet op het vorenstaande moet worden geoordeeld dat, nu het bestreden besluit overigens niet in strijd is met enige regel van geschreven of ongeschreven recht, terwijl ook overigens geen strijd bestaat met algemene rechtsbeginselen, het bestreden besluit voor het overige in stand kan blijven. Niet is gebleken dat eiseres proceskosten heeft gemaakt die op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen. Het vorenstaande leidt tot de slotsom, dat beslist moet worden als hierna is aangegeven. 5. Beslissing De rechtbank, recht doende: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit in zoverre verweerder daarin de in het primaire besluit gebruikte formulering van de last heeft gehandhaafd en laat het bestreden besluit voor het overige in stand; - formuleert de last onder dwangsom als volgt en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit: Op grond van artikel 125 van de Gemeentewet juncto artikel 5:32 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht gelasten wij u het gebruik van de verenigingsaccommodatie aan de [adres] te Eefde, kadastraal bekend gemeente Gorssel, sectie D nummer 3662, buiten het kader van reguliere scoutingactiviteiten (bijvoorbeeld het geven van feesten en partijen buiten dat kader door derden, waaronder mede begrepen afzonderlijke leden van de scoutinggroep van eiseres) na 20 maart 2002 te beëindigen, zulks op straffe van een ten bate van de gemeente Gorssel te verbeuren dwangsom. De dwangsom bedraagt € EUR 226,-- per geconstateerde overtreding, tot een maximum van EUR € 2.260,--; - bepaalt dat verweerders gemeente het betaalde griffierecht van €EUR 218,-- aan eiseres vergoedt. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Aldus gegeven door mr. E.G. de Jong en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2002, in tegenwoordigheid van de griffier.