Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF2641

Datum uitspraak2002-10-08
Datum gepubliceerd2003-01-31
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAssen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/50016 BEPTDN A S7, 02/50021 BEPTDN S7
Statusgepubliceerd


Indicatie

Staatloze Palestijn / categoriale bescherming / zienswijze. Eisers zijn afkomstig uit een Palestijns kamp op de Gazastrook. Op de asielaanvraag van eisers is afwijzend beslist. Tijdens de procedure hebben zij een aantal recente rapporten van verschillende organisaties waarin de situatie in de Gazastrook aan de orde komt, overgelegd. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder in de bestreden beschikking ten onrechte niet is ingegaan op de stukken en hetgeen zij overigens in de zienswijze naar voren hebben gebracht met betrekking tot de situatie in de Gazastrook. Zowel in de bestreden beslissing als in een reactie die van verweerder is gevraagd na heropening van de zaak na de zitting, geeft verweerder aan dat terugkeer van eisers naar Palestijns gebied in verband met de algehele situatie daar, niet van bijzondere hardheid is. Voorts heeft verweerder in de nadere reactie aangegeven dat er in de aard en omvang van hetgeen zich afspeelt in de Palestijnse gebieden voor verweerder geen grondslag wordt gevonden om een categoriaal beschermingsbeleid te bieden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de weigering om eisers een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid sub d, Vw 2000 te geven, niet goed heeft gemotiveerd, nu verweerder noch in het bestreden besluit noch in de nadere reactie op enigerlei wijze is ingegaan op hetgeen door eisers in de zienswijze naar voren is gebracht met betrekking tot de situatie in de door Israël bezette gebieden, mede in het licht van de door eisers aangehaalde criteria van artikel 3.106 Vb 2000. Hoewel verweerder terzake de beoordeling of een categoriaal beschermingsbeleid is geïndiceerd een ruime beoordelingsmarge toekomt, kon hij naar het oordeel van de rechtbank niet zonder nadere motivering voorbijgaan aan hetgeen door eisers naar voren is gebracht, gelet op de hoeveelheid en de aard van de in casu door eisers aangevoerde gegevens. Het besluit wordt wegens strijd met artikel 42, derde lid, Vw 2000 en artikel 3:46 Awb vernietigd. Beroep gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE Zitting houdende te Assen Vreemdelingenkamer Regnr.: AWB 02/50016 BEPTDN A S7 EN 02/50021 BEPTDN S7 uitspraak: 8 oktober 2002 U I T S P R A A K inzake: A, geboren op [...] 1968, eiser, B, geboren op [...] 1975, eiseres, mede namens hun minderjarige kinderen, C, D, allen staatloos, IND-dossiernummers:0206.27.8034, gemachtigde: mr. W.J.C. Robben, juridisch medewerker van SRA te 's-Hertogenbosch tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE, (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te 's-Gravenhage, verweerder, vertegenwoordigd door: mr. P. van IJzendoorn, ambtenaar ten departemente. PROCESVERLOOP Op 27 juni 2002 hebben eisers aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft bij beschikkingen van 30 juni 2002 afwijzend op de aanvragen beslist. Bij beroepschrift van 30 juni 2002 hebben eisers tegen de hiervoor genoemde beschikkingen beroep ingesteld. Tevens is op diezelfde datum verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op het beroep is beslist. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het beroep versneld wordt behandeld. De openbare behandeling van zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden op 12 juli 2002. Eisers zijn aldaar verschenen bij hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Bij brief van 18 juli 2002 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Verweerder heeft desgevraagd een nadere uiteenzetting gegeven, waarop door eisers is gereageerd. Het nader onderzoek ter zitting is achterwege gebleven, nu partijen daarvoor toestemming hebben gegeven. Het onderzoek is gesloten. MOTIVERING Standpunten van partijen Eisers zijn Palestijnen en afkomstig uit Israël. Laatstelijk woonden zij in een vluchtelingenkamp in Gaza. Volgens eisers zijn de Israëlische militairen sinds de aanval op Jenin overal in de kampen, schieten zij op de mensen en worden huizen vernield. Gemiddeld twee keer in de week kwam het leger in het kamp waar eiser en zijn familie woonden, om mensen op te pakken. Het Israëlische leger is ook naar eiser op zoek geweest in het kader van een zoekactie naar mannen van eisers leeftijd. Eisers hebben met stenen gegooid naar het Israëlische leger, maar in dat kader geen problemen gehad. Omdat zij zich niet veilig voelden zijn eisers op 1 juni 2002 vertrokken uit Israël en via Egypte naar Nederland gereisd. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) zijn gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Voorts meent verweerder dat de aanvragen binnen achtenveertig proces-uren konden worden afgewezen. Volgens verweerder is er op voorhand afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van het relaas van eisers nu zij geen reis- identiteitspapieren of andere documenten kunnen overleggen. Voorts hebben zij geen gedetailleerde, coherente en verifieerbare gegevens omtrent hun reisroute kunnen geven. Niet gesteld of gebleken is dat eisers in de bijzondere negatieve belangstelling van de Israëlische autoriteiten staan, hetgeen ook blijkt uit het feit dat zij met een uitreisvisum en hun eigen paspoorten Israël hebben verlaten. Er is geen aanleiding om nader onderzoek te doen, nu door eisers geen concrete aanwijzingen zijn aangevoerd op grond waarvan niet binnen de 48-uursprocedure tot een zorgvuldige beslissing kan worden gekomen. Voorts is de algehele situatie in het Palestijns gebied niet zodanig dat van asielzoekers uit dat gebied niet gevraagd kan worden dat zij zelf aannemelijk maken dat er ten aanzien van henzelf concrete, persoonlijke feiten en omstandigheden zijn die de conclusie rechtvaardigen dat zij bij terugkeer een reëel risico lopen op een zodanige behandeling dat zij in aanmerking dienen te komen voor een verblijfsvergunning asiel. Terugkeer van eisers is niet van bijzondere hardheid. Eisers stellen zich op het standpunt dat hun aanvragen ten onrechte in de AC-procedure zijn afgedaan. Verweerder is volgens hen in de bestreden beschikking niet -voldoende- gemotiveerd ingegaan op hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht. Dit is in strijd met artikel 42, derde lid, Vw 2000. Volgens eisers kan voor de afwijzing niet redengevend zijn dat zij Israël op hun eigen paspoorten hebben kunnen verlaten nu Israël Palestijnen liever kwijt dan rijk is. Gelet op de recente gebeurtenissen in de bezette gebieden, althans in Gaza, zou er voor verweerder aanleiding moeten zijn tot het (laten) doen van onderzoek naar de situatie in Gaza. Verweerder kon, gelet op het gemis aan voldoende objectieve en recente informatie, niet op zorgvuldige wijze binnen 48 uur op de aanvragen van eisers beslissen. Gelet op de recente ontwikkelingen is het gerechtvaardigd om van verweerder te verlangen een zorgvuldig standpunt in te nemen aangaande de vraag of categoriaal beschermingsbeleid, dan wel een besluit- of vertrekmoratorium voor Palestijnen uit de bezette gebieden van Israël, is geïndiceerd . Eisers zijn van oordeel dat in de bezette Palestijnse gebieden op grote schaal schendingen van mensenrechten en van oorlogsrecht plaatsvinden, dat deze schendingen een massaal karakter hebben en dat de frequentie van de schendingen zodanig hoog is, dat sprake is van een onhoudbare situatie. Voorts stellen eisers dat de geografische spreiding van het geweld zodanig is, dat geen relatief veilige gebieden aanwezig zijn in de door Israël bezette gebieden. Eisers stellen zich derhalve op het standpunt dat aan indicator a van artikel 3.106 Vb is voldaan. Gelet op het gebrek aan informatie van het ministerie van Buitenlandse Zaken zijn de indicatoren b en c van artikel 3.106 Vb moeilijk in te vullen. Eisers hebben daartoe overgelegd: - een rapport van het US Department of State van 4 maart 2002; - rapporten van Amnesty International van mei 2002; - een bericht van Human Rights Watch van maart 2001; - enkele verslagen van de Israeli Information Center for Human rights in the Occupied Territories; - een report van de National Lawyers Guild in New York van april 2002; - een Reuters Business Briefing van 8-7-2002. Beoordeling van het beroep Onder meer gelet op het bepaalde in het Koninklijk Besluit van 22 juli 2002, gepubliceerd in de Staatscourant van 25 juli 2002, nr. 140, is de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in de plaats getreden van de Staatssecretaris van Justitie. Daar waar in deze uitspraak voor wat betreft de periode tot 22 juli 2002 wordt gesproken van verweerder dient te worden bedacht dat hiermede wordt bedoeld de (voormalige) Staatssecretaris van Justitie, wiens handelingen en besluiten, voor zover deze tot stand zijn gekomen voor 22 juli 2002, rechtens dienen te worden toegerekend aan voornoemde Minister. In dit geding dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikkingen toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan. Daarbij is onder meer van belang of verweerder de aanvragen zonder schending van eisen van zorgvuldigheid in het kader van de AC-procedure heeft kunnen afwijzen. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling die verdragsvluchteling is; die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst; voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar. Op grond van artikel 1 (A) van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag) worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde redenen hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd. Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Israël zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 in samenhang met artikel 29 eerste lid, aanhef onder a, b en c 2000 Vw 2000 moet worden verleend. Daarom zal aannemelijk moeten zijn dat met betrekking tot eisers persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan kan worden geoordeeld dat een dergelijke verblijfsvergunning moet worden verleend. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder weliswaar heeft overwogen dat de oprechtheid van het asielrelaas op voorhand is aangetast en afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van het relaas van eisers nu eisers geen reis- of identiteitspapieren hebben overgelegd, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van hun aanvraag en zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat het ontbreken van deze documenten niet aan hen is toe te rekenen. Verweerder heeft evenwel niet het standpunt ingenomen dat het relaas ongeloofwaardig is. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat hetgeen eisers in hun asielrelaas naar voren hebben gebracht geen grond biedt voor het oordeel dat eisers in het land van herkomst te vrezen hebben voor vervolging in de zin van het Verdrag van Genève Uit het relaas van eisers blijkt geen op de personen van eisers gerichte negatieve belangstelling van de huidige machthebbers of de Israëlische autoriteiten. De vrees van eiser om net als andere jonge mannen te worden gearresteerd is onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van vluchtelingschap. Eisers kunnen derhalve niet aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a Vw 2000 een aanspraak op een verblijfsvergunning ontlenen. Het is, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet aannemelijk dat eisers gegronde redenen hebben om aan te nemen dat zij bij uitzetting een reëel risico lopen om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, zodat eisers aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 evenmin aanspraak op een verblijfsvergunning kunnen ontlenen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van zodanige klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van eisers kunnen worden verlangd dat zij terugkeren naar het land van herkomst. Eisers kunnen derhalve aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 evenmin aanspraak op een verblijfsvergunning ontlenen. Ten aanzien van de weigering eisers een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, sub d Vw 2000 te verlenen overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 3.106 Vb 2000 zijn indicatoren genoemd, die door verweerder in ieder geval zullen worden betrokken in de beoordeling of er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder d Vw 2000. Het beleid terzake het categoriaal beschermingsbeleid is nader uitgewerkt in hoofdstuk C1/4.5 Vc 2000. Verweerder heeft in het bestreden besluit enkel overwogen dat de terugkeer van eisers naar Palestijns gebied, in verband met de algehele situatie aldaar, niet van bijzondere hardheid is. In de nadere uiteenzetting van 9 september 2002 stelt verweerder dat in de aard en omvang van hetgeen zich afspeelt in de Palestijnse gebieden verweerder geen grondslag vindt om, in het geval van de Palestijnen, een categoriaal beschermingsbeleid te bieden. Voorts wijst verweerder op de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees (UNRWA), die is gecreëerd met het oog op de bescherming van de Palestijnen. De rechtbank constateert dat eisers zowel in de zienswijze naar aanleiding van het voornemen tot afwijzing van de aanvraag als in de gronden van beroep uitgebreide informatie hebben overgelegd over de situatie in de door Israël bezette gebieden en dat eisers daarbij ook hebben aangegeven hoe die informatie naar hun inzicht zou moeten worden beoordeeld in het licht van de in artikel 3.106 Vb 2000 genoemde criteria voor het al dan niet voeren van een categoriaal beschermingsbeleid. Verweerder is evenwel noch in het bestreden besluit noch in de nadere uiteenzetting van 9 september 2002 op enigerlei wijze ingegaan op hetgeen door eisers op dit punt naar voren is gebracht. Ook anderszins heeft verweerder niet aangegeven wat de feitelijke grondslag van zijn besluit terzake de aanwending van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw 2000 is. Hoewel verweerder terzake de beoordeling of een categoriaal beschermingsbeleid is geïndiceerd een ruime beoordelingsmarge toekomt, kon hij naar het oordeel van de rechtbank niet zonder nadere motivering voorbijgaan aan hetgeen door eisers naar voren is gebracht, gelet op de hoeveelheid en de aard van de in casu door eisers aangevoerde gegevens. Verweerder heeft derhalve de weigering eisers een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder d Vw 2000 te verlenen, ondeugdelijk gemotiveerd. Het beroep is gegrond. Het besluit zal wegens strijd met artikel 42, derde lid, Vw 2000 en artikel 3:46 Awb worden vernietigd. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat aanleiding. BESLISSING De rechtbank - verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; - draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; - veroordeelt verweerder in de proceskosten ad EUR 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eisers moet voldoen. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing. Aldus gegeven door mr. J.L. Boxum, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.E. van der Heijden als griffier op 8 oktober 2002. Afschrift verzonden op: 08 oktober 2002