Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF2649

Datum uitspraak2002-12-23
Datum gepubliceerd2003-01-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-001832-02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer: 21-001832-02 Uitspraak dd.: 23 december 2002 TEGENSPRAAK Gerechtshof te Arnhem meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Zwolle van 27 juni 2002 in de strafzaak tegen [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats], [adres], Het hoger beroep De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 december 2002 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw rechtdoen. De telastelegging Aan verdachte is telastegelegd dat: (zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II) Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewezenverklaring Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat: 1. zij op 13 februari 2002 te Schalkhaar, gemeente Deventer, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 661 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II. 2. zij in de periode van 1 januari tot en met 13 februari 2002 te Schalkhaar, gemeente Deventer, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektrische energie (stroom) toebehorende aan Essent. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het gebruik van een thermische camera voor opnamen van de woning van verdachte betekent dat stelselmatige observatie heeft plaatsgevonden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Officier van Justitie. Dit was onrechtmatig en leidt er toe dat al het, pas bij het verdere onderzoek verkregen, bewijsmateriaal, niet voor het bewijs mag worden gebezigd. Voorts voert de raadsman aan dat gelet op het voorgaande alleen één anonieme tip resteerde op grond waarvan de machtiging tot doorzoeking is afgegeven; dit is niet geoorloofd. Ook heeft verdachte geen toestemming gegeven voor het betreden van haar woning zodat, nu bij het betreden van die woning door de politie geen gebruik is gemaakt van een daartoe verleende machtiging, binnentreden onrechtmatig was. Het eerst nadien verkregen bewijsmateriaal is de rechtstreekse vrucht van dat onrechtmatig handelen en kan derhalve ook niet aan het bewijs bijdragen. Volgens de raadsman moet derhalve vrijspraak volgen. Het hof overweegt hieromtrent het volgende: De politie heeft eerst een tip gekregen over de aanwezigheid van een hennepplantage in de woning van verdachte. De politie heeft vervolgens, teneinde de waarde van de anonieme tip nader te kunnen beoordelen, van de buitenzijde van die woning met behulp van een thermische camera opnamen gemaakt om na te gaan of daaruit een aanwijzing zou kunnen worden verkregen van een, ten opzichte van de omgeving, opmerkelijke temperatuur. Daarbij speelde een rol dat uit eerdere onderzoeken was gebleken dat de teelt van hennep in afgesloten ruimten veelal geschiedt bij temperaturen die hoger zijn dan die van de andere (omringende) ruimte(n) waar een dergelijke teelt niet plaats vindt. Nadat uit de opnamen met de thermische camera een verdere aanwijzing was geput dat het dak van de schuur een aanzienlijk warmteverschil vertoonde, kon de politie in redelijkheid verdachte, in combinatie met de inhoud van de anonieme tip, aanmerken als verdacht in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering van opzettelijke overtreding van artikel 3 van de Opiumwet (door de aanwezigheid in haar woning/schuur van een hennepplantage). Ten einde daar nader onderzoek naar te verrichten werd door een daartoe bevoegde hulpofficier van justitie een last tot binnentreden in die woning afgegeven (op grond van artikel 9 van de Opiumwet). Naar het oordeel van het hof is het optreden van de politie, naar aanleiding van de anonieme tip, zowel rechtmatig als zorgvuldig. De nadere toetsing van de waarde van de anonieme tip met behulp van de thermische camera alvorens verder op te treden was adequaat en - ook ten opzichte van een (mogelijke) verdachte - zorgvuldig. In het onderhavige geval vormt de inzet van een thermische camera geen stelselmatige observatie als bedoeld in het Wetboek van Strafvordering. Er is immers geen sprake van het stelselmatig volgen van een persoon of het stelselmatig waarnemen van de aanwezigheid of het gedrag van een persoon. Voor zover er al sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte is deze inbreuk dermate gering dat artikel 2 van de Politiewet en/of artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering daarvoor een voldoende wettelijke basis verschaft. De politie kon in redelijkheid, na de resultaten van de opnamen met de thermische camera, verdachte aanmerken als verdacht in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering van opzettelijke overtreding van artikel 3 van de Opiumwet, hetgeen een misdrijf oplevert. Overeenkomstig hetgeen met betrekking tot de huiszoeking gerelateerd wordt in het proces-verbaal, waarin het binnentreden in de woning wordt beschreven, heeft verdachte ook ter zitting van het hof verklaard dat zij op verzoek van de opsporingsambtenaren hen de toegang tot de schuur heeft verschaft. Van een binnentreden in de woning/schuur van verdachte tegen haar wil is derhalve geen sprake. De omstandigheid dat verdachte zich mogelijk gehouden voelde haar toestemming te verlenen, omdat zij vermoedde dat ook zonder haar toestemming de opsporingsambtenaren zouden binnentreden, doet aan dit oordeel niet af. De verweren falen derhalve in alle onderdelen. Ook overigens is niet gebleken dat enigerlei gebrek kleeft aan de (vergaring) van de voor de bewezenverklaring gebruikte bewijsmiddelen. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op de misdrijven ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde: Het medeplegen van: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod. ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde: Diefstal door twee of meer verenigde personen. Strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. Oplegging van straf en/of maatregel Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van na te melden duur passend. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 47, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht: Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 telastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 (eenhonderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis. Aldus gewezen door mr Van Ditzhuijzen, voorzitter, mrs Vegter en Nunnikhoven, raadsheren, in tegenwoordigheid van Schoenmaker, griffier, en op 23 december 2002 ter openbare terechtzitting uitgesproken.