Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF2723

Datum uitspraak2002-11-05
Datum gepubliceerd2003-01-09
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers01/02127
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem achtste enkelvoudige belastingkamer nummer 01/02127 (inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen) Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : [X] te : [Z] verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] (hierna: de Inspecteur) beslissing : uitspraak op een bezwaarschrift beschikking : navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998, aanslagnummer [01.H86] mondelinge behandeling : gehouden te Arnhem op 22 oktober 2002 waarbij verschenen : belanghebbende, alsmede [de Inspecteur] gronden: 1. Tot het moment waarop hij in 1997 vervroegd uittrad was belanghebbende in dienst bij de gemeente [Z]. Hij had daar deels een administratieve functie en deels een technische functie in de weg- en waterbouw. 2. In maart 1994 heeft belanghebbende bij de Belastingdienst de start gemeld van de onderneming [bedrijf X]. Als naam van de ondernemer is daarbij opgegeven [X]. In diezelfde maand heeft belanghebbende bij de Kamer van Koophandel Rivierenland een eenmanszaak ingeschreven met één werkzame persoon, gedreven voor rekening en risico van [X]. 3. Onder de naam [bedrijf X] zijn in de jaren tot en met 1997 geen activiteiten verricht of inkomsten gegenereerd. 4. Met ingang van 1 april 1998 is de inschrijving in de Kamer van Koophandel gewijzigd. Blijkens de gewijzigde inschrijving wordt de onderneming vanaf 1 april 1998 gedreven voor rekening van [X-Y], echtgenote van belanghebbende. Een uittreksel uit het handelsregister vermeldt als bedrijfsomschrijving: groenvoorziening en terreininrichting, ontwerpen landschappelijke beplanting, ontwerpen sport- en recreatieterreinen en het ontwerpen van bestratingen. 5. Uit de stukken van het geding blijkt dat in 1998 werkzaamheden zijn verricht in verband met de aanleg van de Betuwelijn waaronder onderzoek en overleg met de Provincie Gelderland, Gemeente [Z], polderbestuur, waterschap en Staatbosbeheer, mede in verband met de aanleg van faunatunnels, spoor- en bermsloten en grienden. Voorts is overleg gevoerd en zijn opnamen verricht in verband met het zogenoemde speelplekkenbeleid van de gemeente [Z]. De Inspecteur heeft onweersproken gesteld dat de gemeente [Z] belanghebbende vanwege zijn kennis als ex-werknemer als adviseur heeft aangetrokken. Ambtenaren van de gemeente [Z] hebben de Inspecteur telefonisch bevestigd dat belanghebbende optrad als contactpersoon tussen [bedrijf X] en de gemeente. 6. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij het reken- en meetwerk in het veld heeft verricht. Zijn echtgenote beschikt niet over de specifieke technische kennis die nodig was voor het uitvoeren van de opdrachten. Haar werkzaamheden bestonden onder meer uit vogeltellingen en het administratieve werk thuis. 7. Op 29 maart 1999 is bij de Belastingdienst een aangifte omzetbelasting over het jaar 1998 ingediend voor de onderneming [bedrijf X]. Deze aangifte is door de Belastingdienst uitgereikt op naam van belanghebbende. Op de ingezonden aangifte is de tenaamstelling gewijzigd in [X-Y]. Volgens de gegevens op de aangifte bedroeg de omzet ƒ 8.805, de verschuldigde omzetbelasting ƒ 1.541, de aftrekbare voorbelasting ƒ 375 en de vermindering in verband met de zogenoemde kleine-ondernemersregeling ƒ 1.166. 8. De [A] van de Belastingdienst heeft op 9 april 1999 telefonisch contact opgenomen naar aanleiding van de ingezonden aangifte voor de omzetbelasting over 1998 en heeft verzocht een overzicht van de cijfers over dat jaar in te zenden. Aan dat verzoek is voldaan. Nadien heeft de [A] telefonisch meegedeeld dat geen belastingafdracht noodzakelijk was gelet op de geringe inkomsten, de gemaakte kosten en de kleine-ondernemersregeling, en "een streep door 1998 kon". 9. Op 26 maart 1999 deed belanghebbende aangifte voor de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen van een belastbaar inkomen over het jaar 1998 van ƒ 64.485. In de aangifte is geen winst uit onderneming vermeld, noch opbrengst van niet in dienstbetrekking verrichte arbeid. De vraag of de echtgenoot in 1998 zelf inkomen had werd in het aangiftebiljet door belanghebbende ontkennend beantwoord. Een aanvankelijke correctie op het aangegeven belastbare inkomen in verband met een lagere aftrek wegens buitengewone lasten werd door de Inspecteur na bezwaar gedeeltelijk teruggenomen. Bij uitspraak werd het belastbare inkomen van belanghebbende in december 1999 nader vastgesteld op ƒ 67.140. 10. De Inspecteur heeft de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 77.011, berekend als volgt: Belastbaar inkomen na bezwaar ƒ 67.140 inkomsten uit arbeid ƒ 10.346 kosten: ƒ 375 * 117,5/17,5 ƒ 2.517 ƒ 7.829 vervallen forfaitaire kostenaftrek ƒ 1.033 minder buitengewone lasten (hogere drempel) ƒ 1.009 Nieuw vastgesteld belastbaar inkomen ƒ 77.011 Belanghebbende heeft ter zitting verklaard deze becijfering van de Inspecteur op zichzelf niet te bestrijden. 11. Belanghebbende stelt in beroep dat de onderhavige inkomsten door zijn echtgenote zijn genoten, dat het opleggen van de navorderingsaanslag in strijd is met bij hem gewekt vertrouwen en dat de vergrijpboete ten onrechte is opgelegd. De Inspecteur heeft een en ander bestreden. 12. Naar het oordeel van het Hof rechtvaardigen de hiervoor onder 1. tot en met 6. vermelde feiten en omstandigheden het vermoeden dat belanghebbende zo niet alle, dan toch de meeste en belangrijkste werkzaamheden met betrekking tot de uitgevoerde opdrachten heeft verricht, en dat de daaruit voortvloeiende opbrengsten hem toekwamen en ook door hem zijn genoten. Belanghebbende heeft met al hetgeen hij naar voren heeft gebracht dat vermoeden niet ontzenuwd. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur derhalve terecht aangenomen dat de inkomsten uit [bedrijf X] door belanghebbende in zijn aangifte hadden moeten worden opgenomen. 13. Belanghebbende maakt, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk dat hij aan telefonisch mededelingen, gedaan door [A] in het kader van de afwerking van de gedane aangifte voor de omzetbelasting, het rechtens te beschermen vertrouwen kon ontlenen dat hij de inkomsten uit [bedrijf X] niet hoefde op te nemen in zijn aangifte inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen, reeds niet omdat hij zijn aangifte deed op 26 maart 1999 terwijl de contacten met [A] naar belanghebbende heeft gesteld eerst in de maand april 1999 hebben plaatsgevonden. 14. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de Inspecteur terecht de onderhavige navorderingsaanslag heeft opgelegd. Alsdan is niet in geschil dat het belastbare inkomen van belanghebbende ƒ 77.011 bedraagt. 15. De Inspecteur heeft de navorderingsaanslag aangekondigd bij brief van 18 januari 2001en daarin meegedeeld dat een verhoging van 100% zou worden toegepast, kwijt te schelden tot op 25%. De Inspecteur heeft voor de op te leggen verhoging verwezen naar artikel 18 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dat artikel is echter met ingang van 1 januari 1998 vervallen zodat moet worden geoordeeld dat de Inspecteur niet op de juiste wijze heeft voldaan aan de plicht belanghebbende voorafgaande aan de oplegging van de boete daarvan op de hoogte te stellen. Reeds op die grond moet de boetebeschikking (het Hof neemt aan dat de Inspecteur bij het opleggen van de boete wel de juiste artikelen heeft toegepast; de stukken van het geding geven daarover geen uitsluitsel) worden vernietigd. 16. Het hiervoor overwogene leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is voor wat betreft de enkelvoudige belasting. De boetebeschikking moet worden vernietigd. proceskosten: Het Hof stelt de kosten die belanghebbende heeft moeten maken in goede justitie en met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 15 voor reis- en verblijfkosten van belanghebbende. beslissing: Het Gerechtshof: - verklaart het beroep deels ongegrond en deels gegrond; - bevestigt de uitspraak op het bezwaar voor zover betrekking hebbend op de navorderingsaanslag; - vernietigt de uitspraak op het bezwaar voor zover betrekking hebbend op de boete-beschikking; - vernietigt de boetebeschikking; - veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 15 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden; - gelast dat de Staat der Nederlanden aan belanghebbende vergoedt het door hem betaalde griffierecht van € 27,23 (ƒ 60) Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 5 november 2002 door mr. J.P.M. Kooijmans, raadsheer, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mw. mr. J.M. Sitsen als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (J.M. Sitsen) (J.P.M. Kooijmans) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 november 2002 Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.