Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF2747

Datum uitspraak2002-11-30
Datum gepubliceerd2003-01-08
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 507/01 Overschotheffing
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Kenmerk: BK 507/01 30 november 2002 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraken van de inspecteur van het Bureau Heffingen te Assen (hierna: de inspecteur), gedaan op de bezwaarschriften van belanghebbende tegen de voldoening op aangifte van de fosfaat- en stikstofheffing voor het jaar 1998, respectievelijk voor het jaar 1999. 1. Ontstaan en loop van het geding Belanghebbende heeft voor het jaar 1998 een zogenaamde verfijnde aangifte gedaan voor de mineralenheffing tot een bedrag van f.34.877,-- aan fosfaatheffing, f.4.188,-- aan stikstofheffing en f.400,-- aan bestemmingsheffing. Voor het jaar 1999 deed hij in hetzelfde systeem aangifte tot een bedrag van f.7.027,-- aan fosfaatheffing, f.369,-- aan stikstofheffing en f.400,-- aan bestemmingsheffing. Hij verzocht ten aanzien van beide aangiften uitstel van betaling en maakte daarbij tevens bezwaar tegen het bedrag van de heffingen. Dit steeds tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden respectievelijke uitspraken van 6 juni 2001 ongegrond verklaard. Belanghebbende is tegen deze uitspraken in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 12 juli 2001 is ingekomen en is aangevuld bij schrijven van 3 augustus 2001 (met bijlage), ingekomen op 6 augustus 2001. Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 26 september 2002, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de gemachtigde van inspecteur, vergezeld van mr.A. Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van de inspecteur de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. De feiten. Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast: Belanghebbende produceerde in de onderhavige jaren dierlijke meststoffen op zijn agrarisch bedrijf te L. In verband daarmee is belanghebbende voor beide jaren uitgenodigd tot het doen van aangifte van de verfijnde mineralenheffingen en van de bestemmingsheffing. Belanghebbendes ingevulde aangifteformulieren zijn op respectievelijk 17 september 1999 en 5 december 2000 door de inspecteur ontvangen. Op 6 september 1999 en op 11 september 2000 heeft belanghebbende het bedrag van f.400,-- voor de bestemmingsheffing voldaan. Op 20 september 1999 en op 5 december 2000 is door de inspecteur van belanghebbende een bezwaarschrift ontvangen tegen de voldoening op aangifte van de fosfaat- en de stikstofheffing over de beide onderscheiden jaren. Tevens heeft belanghebbende voor de bedragen van deze heffingen toen tevens uitstel van betaling gevraagd en gekregen. Bij de bestreden uitspraken heeft de inspecteur telkens het bezwaar ongegrond verklaard. 3. Het geschil. Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of de aangegeven bedragen aan heffingen terecht en tot de juiste hoogte verschuldigd zijn. 4. Het standpunt van belanghebbende. Namens belanghebbende is - voor zover te dezen van belang, kort samengevat - gesteld in het beroepschrift, het schrijven van 3 augustus 2001 en mondeling ter zitting: Nu alle mest en eieren van het bedrijf zijn afgevoerd dient sprake te zijn van een heffingsneutrale aangifte. Met betrekking tot de dieren is meer fosfaat en stikstof afgevoerd dan aangevoerd. Wat betreft de verliesnormen moet worden gezegd dat het verschil tussen 1998 en 1999 te groot is. In de jaren voorafgaand aan 1998 was steeds een heffing verschuldigd van f.1.000,-- à f.1.200,-- en er heeft geen wijziging in de bedrijfsvoering plaatsgevonden. De inspecteur heeft belanghebbende niet in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren mondeling toe te lichten, zodat de bestreden besluiten niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De besluiten zijn tevens onvoldoende gemotiveerd. 5. Het standpunt van de inspecteur. De inspecteur heeft daartegenover -voor zover te dezen van belang, kort samengevat- aangevoerd in het verweerschrift en mondeling ter zitting: Op proceseconomische gronden wordt beleidsmatig een bezwaar tegen een aangifte, waarbij uitstel van betaling is gevraagd en verleend, in beginsel ontvankelijk geacht. Ingevolge het bepaalde in hoofdstuk IV van de Meststoffenwet, zoals die per 1 januari 1998 in werking is getreden, worden de belastbare hoeveelheden mineralen bepaald door de hoeveelheid aangevoerde mineralen te verminderen met de hoeveelheid afgevoerde mineralen en het toelaatbare mineralenverlies. De daarbij gehanteerde normen, forfaits en tarieven vloeien rechtstreeks voort uit de wet en zijn mitsdien niet vatbaar voor rechterlijke toetsing. Vóór 1998 werd geheven volgens de zogenaamde overschotheffing, waarbij een ander systeem werd gehanteerd, zodat vergelijking met voorgaande jaren mank gaat. Belanghebbende heeft niet verzocht te worden gehoord, zodat de hoorplicht niet is geschonden. De gegeven uitleg van de heffingen aan de hand van de wettelijke bepalingen levert een voldoende motivering van de uitspraken op. 6. De overwegingen omtrent het geschil. 6.1 Op grond van het bepaalde in artikel 24 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (nader: de AWR) kan hij die bezwaar heeft tegen het bedrag dat op aangifte is voldaan een bezwaarschrift indienen bij de inspecteur, waarbij, volgens artikel 22j, sub b, van de AWR, de bezwaartermijn aanvangt met ingang van de dag na die van de voldoening. 6.2 Met het beleid om bezwaar ontvankelijk te achten indien de aangifte tijdig is gedaan, doch uitstel is gegeven voor de voldoening en het bezwaarschrift overigens tijdig bij de inspecteur is ingediend, handelt de inspecteur, naar 's hofs oordeel, in de geest van de wet, zodat belanghebbende in zoverre terecht ontvankelijk is geacht in zijn bezwaren. 6.3 Nu de fosfaatheffing en de stikstofheffing ingevolge het bepaalde in hoofdstuk IV van de Meststoffenwet zijn gegrond op hoeveelheden aangevoerde en forfaitair bepaalde hoeveelheden afgevoerde mineralen, welke forfaitaire hoeveelheden op zich door belanghebbende niet worden bestreden en die rechtstreeks voortvloeien uit het in de Meststoffenwet bepaalde, moeten de uit de aangiften blijkende heffingen als niet te hoog worden beschouwd. 6.4 Een vergelijking met de hoogte van heffingen vóór 1998 kan niet worden gemaakt, daar in die voorgaande jaren de heffingen volgens een ander wettelijk systeem werden bepaald. 6.5 Ingevolge het bepaalde in artikel 25, lid 4, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt belanghebbende door de inspecteur gehoord indien de belanghebbende daarom verzoekt. De inspecteur heeft onweersproken gesteld dat belanghebbende een verzoek om te worden gehoord niet heeft gedaan. De inspecteur heeft derhalve niet gehandeld in strijd met het in voormeld artikel 25, lid 4, bepaalde. 6.6 Naar 's hofs oordeel heeft de inspecteur met de door hem in de bestreden uitspraken gegeven uitleg van de wettelijke bepalingen, betrekking hebbend op de wijze van berekening van de belastbare hoeveelheden mineralen, de door hem gegeven beslissing op het bezwaar voldoende gemotiveerd. 6.7 Het beroep is derhalve ongegrond. 6.8 Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 7. De beslissing. Het hof verklaart het beroep ongegrond. Gedaan op 30 november 2002 door mr. Drion, raadsheer en voorzitter, mr. Huiskes, raadsheer, en mr. Wolt, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier de heer Gerrits en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier. Op 8 januari 2003 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.