Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF2869

Datum uitspraak2003-01-14
Datum gepubliceerd2003-01-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/140180-02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT Parketnummer: 16/140180-02 Datum uitspraak : 14 januari 2003 Tegenspraak Raadsman: mr. J.P.J. Botterbloem G/T: Nee VERKORT VONNIS van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte] Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 december 2002. 1. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Op vordering van de officier van justitie zijn wijzigingen van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit ter terechtzitting van 31 december 2002 toegestaan. Van de dagvaarding en van de vorderingen tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I, II en IIa aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd. 2. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd. Ter terechtzitting hebben de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsman desgevraagd te kennen gegeven, dat zowel verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig als het slachtoffer op haar fiets op dezelfde weg, namelijk de Soestdijkseweg-Zuid, reden en dat daarom ("rechtdoor op dezelfde weg gaat voor") verdachte het slachtoffer vóór moest laten gaan. De rechtbank zal daarom -in overeenstemming met artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994- de woorden "langs en/of bij"in de tenlastelegging lezen als: "tot". Uit de tenlastelegging blijkt, dat het slachtoffer op haar fiets zich ten opzichte van verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig rechts op de weg bevond. De rechtbank zal daarom de in de tenlastelegging voorkomende zinsnede: "...naast dan wel dicht achter hem bevond.." lezen als "...naast dan wel rechts dicht achter hem bevond..". Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging overigens nog taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze ook in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 3. De strafbaarheid van het feit Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het primair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op. Ten aanzien van het primair bewezenverklaarde: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood. 4. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 5. Motivering van de op te leggen sancties Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen: - Verdachte heeft een zeer ernstig dodelijk verkeersongeval veroorzaakt. Hij is met zijn vrachtwagen rechtsaf geslagen zonder de fietsster, die op het fietspad reed en zich naast dan wel rechts dicht achter hem bevond, voor te laten gaan. Hij is tegen de fietsster aangereden en vervolgens over haar hoofd heen gereden. - Verdachte had rekening moeten houden met het feit dat vrachtauto's als door hem bestuurd een dode hoek hebben. Daarom had hij er in de eerste plaats voor moeten zorgen dat zijn gezichtsveld middels de aanwezige rechterspiegels optimaal was. Dat was niet het geval. Bovendien had verdachte zich moeten realiseren dat op deze kruising rechts afslaan -het slachtoffer had hier immers voorrang- extra risico's met zich brengt. Misdrijven met desastreuze gevolgen als de onderhavige rechtvaardigen in het algemeen het aan de schuldige opleggen van in elk geval een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor een lange(re) periode. Voor de beantwoording van de vraag of in casu verdachte die laatste straf moet worden opgelegd, is het volgende van belang. Verdachte heeft thans werk als internationaal (vrachtwagen)chauffeur. Een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen heeft tot gevolg, dat hij zijn werkzaamheden niet meer zal kunnen uitoefenen, zodat hem extra leed wordt toegevoegd. Dat op zich is geen doorslaggevend argument gelet op de ernst van het bewezenverklaarde misdrijf en de omstandigheden waaronder dat is begaan. Nu echter * verdachte en de partner van het slachtoffer een langdurig goed gesprek hebben gevoerd, hetgeen de laatste ter terechtzitting nog eens heeft benadrukt * verantwoordelijke autoriteiten - onder wie ook de wegbeheerder - geen of te laat (juridische) maatregelen nemen om ongevallen als de onderhavige zoveel mogelijk te voorkomen * klaarblijkelijk economische belangen - ten onrechte - prevaleren boven het sparen van mensenlevens (een bijrijder kan immers in situaties als waarin verdachte voorzienbaar kwam te verkeren een wezenlijke bijdrage leveren) zal de rechtbank in dit geval de verdachte de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen slechts in voorwaardelijke vorm opleggen. Omdat, ondanks hetgeen hiervoor is overwogen, de verdachte zijn eigen verantwoordelijkheid houdt en op hem in de eerste plaats de plicht rust de veiligheid van andere weggebruikers te waarborgen, óók in moeilijke verkeerssituaties, en voorts, verdachte slechts een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen zal worden opgelegd, zal de rechtbank de verdachte een hogere hoofdstraf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 5 december 2002, waaruit blijkt dat de verdachte niet meer met justitie in aanraking is geweest. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd-: - een gevangenisstraf van 2 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren; - een werkstraf van 100 uur; - ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Gelet op het vooroverwogene acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid als na te melden passend en geboden. 6. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. 7. DE BESLISSING: De rechtbank beslist als volgt: Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het primair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 2 maanden. Bepaalt dat van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast. Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren. Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien: - de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit: een werkstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht. Veroordeelt de verdachte wegens het onder primair bewezenverklaarde feit voorts tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden. Bepaalt dat van deze bijkomende straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren. Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien: - de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt; Dit vonnis is gewezen door: mrs. E.F. Bueno, R.H.M. Jansen en S.M. Borkent, bijgestaan door mr. A. van Beek als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 januari 2003.