Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF2902

Datum uitspraak2003-01-15
Datum gepubliceerd2003-01-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200203589/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200203589/1. Datum uitspraak: 15 januari 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: burgemeester en wethouders van Utrecht, appellanten, tegen de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 27 mei 2002 in het geding tussen: de vereniging " DWARS, GroenLinkse Jongerenorganisatie", gevestigd te Amsterdam en appellanten. 1. Procesverloop Bij besluit van 15 januari 2001 hebben appellanten de vereniging "Vereniging DWARS Groen Linkse Jongerenorganisatie" (hierna: de vereniging) op straffe van een dwangsom gelast herhaling van (illegaal) plakken te voorkomen en illegaal plakwerk verwijderd te houden uit de gemeente Utrecht. Bij besluit van 29 mei 2001 hebben appellanten het daartegen door de vereniging gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 27 mei 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vereniging ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 3 juli 2002, bij de Raad van State ingekomen op 4 juli 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 7 augustus 2002 heeft de vereniging een memorie ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door G.I.A. Koenders, ambtenaar van de gemeente, en de vereniging, vertegenwoordigd door mr. E.Th. Hummels, advocaat te Zeist, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 98 van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders aan, op, in of boven de weg of openbaar water, met borden, doeken of met enig ander middel of voorwerp reclame te maken: a. indien de reclame hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; b. in het belang van de verkeersveiligheid; c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak en/of van de weg. Ingevolge artikel 122, eerste lid, van de APV is het verboden op de weg en/of een gedeelte van een roerende en/of onroerende zaak dat vanaf de weg of openbaar water zichtbaar is een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken of op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen. Ingevolge het derde lid is het eerste lid niet van toepassing, indien gebruik wordt gemaakt van door burgemeester en wethouders aangewezen vrije plakplaatsen, die uitsluitend zijn te gebruiken voor het aanbrengen van meningsuitingen in het kader van artikel 7 van de Grondwet, voor zover het geen handelsreclame of buitenreclame is, zoals bedoeld in artikel 98. 2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de uitleg die appellanten in dit geval van het begrip “doen aanbrengen” als bedoeld in artikel 122 van de APV voorstaan, te weten dat daaronder tevens moet worden verstaan het door het enkele verstrekken van aanplakbiljetten anderen in de gelegenheid stellen om deze aan te brengen, een te ruime uitleg is van dit begrip. De ter zitting door de vertegenwoordiger van appellanten naar voren gebrachte ratio van deze uitleg, namelijk het tegengaan van “verloedering” van de stad, kan hieraan niet afdoen. Aangezien niet in geschil is dat de vereniging geen opdracht heeft gegeven tot het aanbrengen van de biljetten en ook anderszins niet van een actieve bemoeienis van de vereniging is gebleken, is geen sprake van het overtreden door de vereniging van artikel 122 van de APV. Gelet hierop konden appellanten aan de vereniging geen last opleggen als bedoeld in artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht. 2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4. Appellanten dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. veroordeelt burgemeester en wethouders van Utrecht in de door de vereniging "DWARS, GroenLinkse Jongerenorganisatie" in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Utrecht te worden betaald aan de vereniging "DWARS, GroenLinkse Jongerenorganisatie". Aldus vastgesteld door mr. E. Korthals Altes, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat. w.g. Korthals Altes w.g. Matulewicz Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2003 45-391.