Jurisprudentie
AF3052
Datum uitspraak2002-04-29
Datum gepubliceerd2004-10-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.000059.01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-10-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.000059.01
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren en betaling van een geldsom aan de benadeelde.
Veroordeling vindt plaats op grond van het "medeplegen van gijzeling, meermalen gepleegd", "verkrachting", en "overtreding van art. 26WWM".
Verwerping verweer tot NO o.g.v. procedure sluiting GVO.
Veroordeling vindt plaats op grond van het "medeplegen van gijzeling, meermalen gepleegd", "verkrachting", en "overtreding van art. 26WWM".
Verwerping verweer tot NO o.g.v. procedure sluiting GVO.
Uitspraak
parketnummer : 20.000059.01
uitspraakdatum : 29 april 2002
tegenspraak;
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 13 december 2000 in de strafzaak onder parketnummers 04/050345/00 en 04/051063/00 (ttz.gev.) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [datum] 1965,
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Demersluis" te Amsterdam.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 04/050345-00 sub 2, 3 en 4 en onder parketnummer 04/051063-00 is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
De tenlastelegging
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn strafvervolging
De raadsman heeft onder meer aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard met betrekking tot feit 2 op de separate dagvaarding onder parketnummer 04/051063-00 en heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat het openbaar ministerie niet conform de wettelijke regeling tijdig, na de sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek, binnen twee maanden, een kennisgeving van verdere vervolging, dan wel een dagvaarding aan verdachte heeft doen toekomen. Het gerechtelijk onderzoek is immers op 13 juni 2000 door middel van "wegdagvaarden" beeindigd en de dagvaarding voor de zaak met parketnummer 04/051063-00 is eerst half september, ruim drie maanden later, uitgebracht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op 20 maart 2000 is een gerechtelijk vooronderzoek geopend waarvan het bedoelde vuurwapen deel uitmaakte. Dit feit werd niet opgenomen in het bevel bewaring en evenmin op het bevel gevangenhouding. Het gerechtelijk vooronderzoek werd op grond van artikel 258 lid 2, van het Wetboek van Strafvordering beeindigd door een kennisgeving dagvaarding aan de rechter-commissaris. Op die dagvaarding stond het voorhanden hebben van een vuurwapen evenmin vermeld. Op de terechtzitting van 15 september 2000 heeft de officier van justitie op grond van artikel 314a de dagvaarding aangepast en tegelijkertijd mondeling aangekondigd dat hij verdachte zou vervolgen terzake de verdenking van het voorhanden hebben van een vuurwapen. Een dag later, op 16 september 2000, heeft de officier van justitie een separate dagvaarding laten uitgaan met daarop als sub 2 vermeld het voorhanden hebben van bedoeld vuurwapen, welke dagvaarding op 20 september 2000 aan de verdachte in persoon is betekend.
Het hof is met de raadsman van oordeel, dat de geschetste gang van zaken inderdaad niet wenselijk is. Het hof verenigt zich echter niet met de door de verdediging bepleite niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in zijn strafvervolging terzake van dit feit.
Het hof stelt vast, dat het gerechtelijk vooronderzoek betrekking heeft gehad mede op het voorhanden hebben van een vuurwapen. Dit gerechtelijk vooronderzoek is op de voet van artikel 258, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering gesloten door kennisgeving aan de rechter-commissaris van de dagvaarding. In een dergelijk geval is op grond van artikel 258, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering, laatste volzin, artikel 244 van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing. Niettemin is het hof van oordeel dat het stelsel van het Wetboek van Strafvordering met zich brengt, dat ook indien het gerechtelijk vooronderzoek op een dergelijke wijze een einde neemt, de verdachte niet langer dan onvermijdelijk is in het ongewisse mag blijven van de omvang en aard van de feiten waarvoor hij zich ter terechtzitting zal hebben te verantwoorden. Veelal zal aan deze onzekerheid een einde worden gemaakt doordat de verdachte ter zitting wordt geconfronteerd met de vordering tot nadere omschrijving van de telastelegging. In de onderhavige zaak heeft de officier van justitie een dergelijke vordering gedaan ter terechtzitting van 15 september 2000. Weliswaar was het voorhanden hebben van een vuurwapen in de nadere omschrijving niet opgenomen (kennelijk, omdat dat feit niet voorkwam in het bevel bewaring/gevangenhouding), maar op diezelfde zitting van 15 september 2000 heeft de officier van justitie aangekondigd dat onder meer voor dat feit nog een dagvaarding zou worden uitgebracht. Gelet op de betrekkelijke eenvoud van het vuurwapendelict en de (afgezet tegen de overige delicten) geringe ernst daarvan, is het hof van oordeel, dat verdachte door de gevolgde handelwijze niet in relevante mate in zijn belangen is geschaad, nu hij inhoudelijk adequaat tijdig op de hoogte is gesteld van de omvang van de feiten waarvoor hij zich had te verantwoorden. Derhalve wordt het verweer verworpen.
De bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 04/050345-00 sub 2, 3 en 4 en onder parketnummer 04/051063-00 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
parketnummer 04/0503345-00:
2.
op 17 maart 2000 in de gemeente Helden, tezamen en in vereniging met [medeverdachte], in een aan de [straat] gelegen woning, opzettelijk personen, genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door voornoemde personen met een vuurwapen te bedreigen en die dreiging kracht bij te zetten door schoten met dat vuurwapen te lossen en door te dreigen hen te zullen doden indien zij niet zouden gehoorzamen, alsmede door die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] te bevelen en te dwingen in een ruimte van die woning te verblijven en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] de handen achter het lichaam te binden, zulks met het oogmerk anderen te dwingen een hoeveelheid geld en een vluchtauto aan hem, verdachte en zijn mededader te geven of ter beschikking te stellen.
3.
op 17 maart 2000 in de gemeente Helden door feitelijkheden [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 4], immers heeft verdachte zijn tong in de mond van die [slachtoffer 4] gestoken en bestaande die feitelijkheden uit het die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] te dwingen in een ruimte van die woning te verblijven en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] de handen achter het lichaam te binden en vervolgens die [slachtoffer 4] te dwingen naast hem, verdachte, op een bed te gaan liggen en te dwingen hem, verdachte, aan te raken.
4.
op 17 maart 2000 in de gemeente Helden door feitelijkheden [slachtoffer 6] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 6], immers heeft verdachte zijn tong in de mond van die [slachtoffer 6] gestoken en bestaande die feitelijkheden uit het die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] te dwingen in een ruimte van die woning te verblijven en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] de handen achter het lichaam te binden en vervolgens op een dreigende manier aankijken van die [slachtoffer 6] en het vastpakken en vasthouden van die [slachtoffer 6].
Parketnummer 04/051063.00:
op 17 maart 2000 in de gemeente Helden tezamen en in vereniging met een ander een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (merk HS) en munitie van categorie III, te weten 7 patronen voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 04/050345-00 sub 2, 3 4, en parketnummer 04/051063.00 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen staan vermeld in de aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering; deze aanvulling is aan dit arrest gehecht.
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
PRO MEMORIE
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het bewezen verklaarde onder parketnummer 04/050345.00 is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 282a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het bewezen verklaarde onder parketnummer 04/050345.00 sub 3 en 4 is als misdrijf telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. Het bewezen verklaarde onder parketnummer 04/051063.00 is als misdrijf voorzien bij artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en strafbaar gesteld bij artikel 55, tweede lid, onder a, respectievelijk artikel 55, eerste lid, van de wet Wapens en munitie.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijk strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, alsmede met de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht en het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de ernstige maatschappelijke verontrusting die daarvan het gevolg is.
Meer in het bijzonder overweegt het hof hieromtrent het volgende.
Verdachte is met zijn mededader een willekeurige woning binnengedrongen en heeft de zes aldaar aanwezige bewoners gegijzeld. Het jongste slachtoffer, een vrouw van achttien jaar, is achttien uur gegijzeld gehouden. Verdachte heeft een gegijzelde gefouilleerd terwijl deze door verdachtes mededader onder schot werd gehouden. Verdachte heeft gegijzelden bewaakt en hen gemaand zich rustig te houden. Verdachte heeft de twee mannelijke gegijzelden vastgebonden met hengsels van sporttassen en hen op eigen initiatief steviger vastgebonden. Verdachte heeft alarm geslagen toen drie gegijzelden via het platte dak van de woning ontsnapten. Verdachte heeft op enig moment tijdens de gijzeling de beschikking gehad over het pistool van zijn mededader.
Tijdens de gijzeling heeft verdachte twee jonge vrouwen tegen hun wil een tongzoen afgedwongen. Beide slachtoffers werden in hun eigen woning gegijzeld en waren kort tevoren door verdachtes mededader bedreigd met een geladen pistool en verkracht. Als gevolg hiervan waren zij zo murw dat zij zich niet meer durfden te verzetten.
Aanleiding voor de gijzeling was dat verdachtes mededader op de vlucht was geslagen nadat hij op de snelweg zonder enige aanleiding een schot had afgevuurd op een naast hem rijdende auto. Tijdens de gijzeling heeft verdachtes mededader nog meerdere malen geschoten, waarvan eenmaal op buiten de woning aanwezige politieambtenaren en eenmaal op gegijzelden toen dezen de woning ontvluchtten.
Het optreden van verdachte en zijn mededader heeft het leven van de slachtoffers van de gijzeling volkomen verwoest. Zij zijn slachtoffer geworden van gijzeling en verkrachting in hun eigen woning, waarbij herhaaldelijk gebruik is gemaakt van een vuurwapen. Gebleken is dat alle slachtoffers ernstig zijn geschokt door het gebeurde en de psychische gevolgen daarvan nog lang met zich zullen meedragen. Het hof houdt tevens rekening met de mate waarin de Nederlandse samenleving, maar in het bijzonder de Heldense samenleving is geschokt door de uitzonderlijk gewelddadige gebeurtenissen die zich in haar midden hebben afgespeeld.
Hoewel verdachte niet de initiatiefnemer tot de gijzeling is geweest, hij minder geweld heeft gebruikt dan zijn mededader en zijn rol hoofdzakelijk heeft bestaan uit het trouw uitvoeren van de opdrachten die zijn mededader hem gaf, maakt dat zijn rol niet minder belangrijk dan die van zijn mededader. Door de loyale medewerking van verdachte kon de gijzeling worden voortgezet. Daar komt nog bij dat verdachte heeft getracht een deel van het losgeld mee te nemen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat verdachte zowel voor als tijdens de gijzeling op verschillende momenten de kans heeft gehad zich aan de de gijzeling te onttrekken, maar dit telkens heeft nagelaten. Verdachte heeft zich op geen enkele wijze gedistantieerd van zijn mededader. Zijn opvatting dat hij moet worden gezien als medeslachtoffer door de druk die zijn mededader op hem uitoefende, is volstrekt ongeloofwaardig.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het voordeel van verdachte laten wegen zijn overwegend ondersteunende en minder gewelddadige rol in het geheel.
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 6], wonende te [adres] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend.
De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep.
De benadeelde partij heeft gepersisteerd bij vergoeding van hetgeen aan haar in eerste aanleg is toegewezen.
Het hof verenigt zich met hetgeen de eerste rechter omtrent deze vordering heeft overwogen en beslist, met dien verstande dat de vordering dient te worden verminderd met een bedrag van f. 846,- (de gemiste inkomsten uit een bijbaantje), nu de benadeelde partij dat gedeelte van haar vordering in hoger beroep heeft ingetrokken en met dien verstande, dat het hof een overeenkomstig bedrag in euro's zal toewijzen.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 10, 24c, 27, 36f, 47, 57, 242, 282a van het Wetboek van Strafrecht, 26, 55 van de Wet wapens en munitie.
B E S L I S S I N G:
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis voorzover aan zijn oordeel onderworpen doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder parketnummer 04/050345.00 sub 2, 3 en 4 en onder parketnummer 04/051063.00 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder parketnummer 04/050034.00 sub 2, 3 en 4 en onder parketnummer 04/051063.00 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
parketnummer 04/050345-00 sub 2; "Medeplegen van gijzeling, meermalen gepleegd", sub 3 en 4 telkens: "Verkrachting", paketnummer 04/051063-00: "Medeplegen van overtreding van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55, tweede lid, onder a, van de Wet wapens en munitie, respectievelijk handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd."
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van tien (10) jaren.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 6], wonende te [adres], een bedrag van € 17.429,23, met bepaling dat indien en voorzover de mededader van verdachte aan de vordering heeft voldaan, de verdachte daarvan is bevrijd.
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6], wonende te [adres], te betalen een bedrag van € 17.429,23 (zegge: zeventienduizendvierhonderdnegenentwintig euro en drieentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 158 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte en/of zijn mededader aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte en/of zijn mededader aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Dit arrest is gewezen door Mr. Koster-Vaags, als voorzitter
Mrs. De Poorter en Denie, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Dhr. Deijkers, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 april 2002.