Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF3158

Datum uitspraak2003-01-22
Datum gepubliceerd2003-01-22
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200200117/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200200117/1. Datum uitspraak: 22 januari 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 15 november 2001 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Bernheze. 1. Procesverloop Bij besluit van 21 november 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bernheze (hierna: het college) met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dat luidde tot 3 april 2000, (hierna: WRO), bouwvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor een kantoorgebouw op het perceel [locatie] (hierna: het perceel). Bij besluit van 17 april 2001 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Commissie bezwaarschriften van 29 maart 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 15 november 2001, verzonden op 3 december 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de president) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 7 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 28 februari 2002 heeft het college een memorie van antwoord ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. H.A. Gooskens, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door A. van Uden, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Blijkens de aanvraag voorziet het bouwplan in een zelfstandig kantoorgebouw met een oppervlakte van ongeveer 100 m² en een hoogte van 6,55 m aan de rand van het bedrijventerrein Retsel. Het perceel is ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied, 2e herziening” bestemd voor “Agrarisch kernrandgebied”. Het bouwplan is in strijd met deze bestemming. Teneinde realisering van het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van de zogeheten anticipatieprocedure bouwvergunning verleend. Daarbij is met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend. Aan de wettelijke vereisten voor het volgen van deze procedure was voldaan ten tijde van de beslissing op bezwaar. 2.2. De anticipatieprocedure biedt de mogelijkheid om vooruitlopend op een in voorbereiding of reeds in procedure zijnd bestemmingsplan bouwvergunning te verlenen. In dat kader wordt indien, zoals hier, het geldende bestemmingsplan zich tegen de voorgenomen bouw verzet, met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend van dat plan. Dientengevolge vormt artikel 44, onder c, van de Woningwet, waarin is bepaald dat de bouwvergunning moet worden geweigerd indien het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen, geen belemmering meer voor inwilliging van de bouwaanvraag. Dat neemt echter niet weg dat de beoogde bouw in overeenstemming dient te zijn met het toekomstige bestemmingsplan. Dit plan wordt derhalve, bij wijze van uitzondering, reeds voordat het de in de Wet op de Ruimtelijke Ordening voorgeschreven procedure voor de totstandkoming daarvan heeft doorlopen, gehanteerd als ware het reeds een van kracht zijnd toetsingskader. 2.3. Bij zijn in bezwaar gehandhaafde besluit tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning heeft het college geanticipeerd op het voorontwerp van het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Retsel Heeswijk Dinther” waarin het perceel de bestemming “Bedrijfsdoeleinden 2” heeft. Ingevolge artikel 4, lid A.I., van de van dat voor-ontwerp deel uitmakende voorschriften zijn de als “Bedrijfsdoeleinden 2” aangewezen gronden bestemd voor: 1. middelzware industriële bedrijven, welke voorkomen in categorie 3 en 3a van de Staat van bedrijfsactiviteiten, voorzover geen inrichtingen ingevolge artikel 41 van de Wet geluidhinder; 2. groothandelsdoeleinden; 3. showrooms; 4. productiegebonden detailhandel als ondergeschikte activiteit; 5. opslag- en parkeerdoeleinden. 2.4. De Afdeling stelt vast dat het bouwplan in strijd is met deze bestemming omdat een zelfstandig kantoor niet kan worden begrepen onder de daarin aangegeven doeleinden. Anders dan op grond van deze doeleinden is toegestaan gaat het bij een kantoor om administratieve zakelijke bezigheden of dienstverrichtingen van dien aard. Voor anticipatie was dan ook geen plaats. Dat, zoals ter zitting is gesteld, het kantoor deel uitmaakt van en ondergeschikt is aan nog te realiseren bebouwing voor groothandels- en opslagdoeleinden leidt niet tot een ander oordeel. Nog daargelaten dat de bouwaanvraag uitsluitend voorziet in een kantoorgebouw bieden de stukken geen aanknopingspunten voor de juistheid van die stelling. Gelet hierop slaagt het betoog van appellant dat de president heeft miskend dat het college in dit geval geen gebruik mochten maken van zijn vrijstellingsbevoegdheid. 2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank behoorde te doen zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar van 17 april 2001 vernietigen. 2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 15 november 2001, AWB 01/1275, AWB 01/2413; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bernheze van 17 april 2001, 2001/2524-44; V. draagt het college van burgemeester en wethouders van Bernheze op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen; VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bernheze in de door appellant in verband met de behandeling van de in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1315,45 waarvan € 1288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Bernheze te worden betaald aan appellant; VII. gelast dat de gemeente Bernheze aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 102,10 + € 165,00 = € 267,10) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en drs. G.A. Posthumus en mr. J.R. Schaafsma, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat. w.g. Cleton w.g. Troost Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2003 17-412.