Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF3250

Datum uitspraak2002-12-20
Datum gepubliceerd2003-01-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 02/1323
Statusgepubliceerd


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven Enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken No. AWB 02/1323 20 december 2002 29010 Wet op de kansspelen Aanwezigheidsvergunning Uitspraak als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak van: A, te B, verzoekster, gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, tegen Burgemeester van Apeldoorn, verweerder. 1. De feiten en het geschil Op 20 februari 2002 heeft verweerder besloten verzoekster vergunning te verlenen voor het aanwezig hebben van maximaal twee kansspelautomaten in de inrichting "Café/cafetaria A" op het perceel N-weg * te B. Bij besluit van 2 juli 2002 heeft verweerder op grond van artikel 30f, eerste lid, onder b, van de Wet op de kansspelen besloten voormelde vergunning in te trekken en heeft daarbij tevens bepaald dat de twee aanwezige kansspelautomaten per direct dienen te worden verwijderd. Hiertegen heeft verzoekster bij brief van 3 juli 2002 bezwaar gemaakt. Op 4 juli 2002, aangevuld bij faxbericht van 9 juli 2002, heeft verzoekster zich tevens tot de voorzieningenrechter van het College gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen, ertoe strekkende dat het besluit van verweerder van 2 juli 2002 wordt geschorst. Bij brief van 23 juli 2002 heeft verweerder desgevraagd een schriftelijke reactie op het verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Bij deze gelegenheid heeft verweerder onder meer aangegeven dat de werking van het besluit van 2 juli 2002 wordt opgeschort totdat op het bezwaarschrift van 3 juli 2002 is beslist. Hierop heeft verzoekster bij faxbericht van 2 augustus 2002 het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en de voorzieningenrechter verzocht verweerder bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure. Desgevraagd heeft verzoekster laatstbedoeld verzoek bij brief van 7 augustus 2002 nader onderbouwd. Bij brief van 12 augustus 2002 is verweerder in de gelegenheid gesteld schriftelijk op het verzoek om proceskostenveroordeling te reageren. Bij brief van 4 september 2002 heeft verweerder de voorzieningenrechter een schriftelijke reactie op het verzoek om proceskostenveroordeling doen toekomen en gemotiveerd uiteengezet waarom dat verzoek zijns inziens niet voor inwilliging in aanmerking komt. 2. De beoordeling van het verzoek Ingevolge artikel 8:84, vierde lid, juncto 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan in geval van intrekking van het verzoek om voorlopige voorziening omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Aan de orde is de beantwoording van de vraag of verweerder geheel of gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen. In de voorlopige voorzieningprocedure dient die vraag allereerst te worden gerelateerd aan het specifieke doel van die procedure, te weten het voorkomen van onevenredig nadeel hangende de procedure. Van tegemoetkomen kan dan worden gesproken als het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit waartegen wordt opgekomen opschort, of als het anderszins een maatregel neemt waardoor onevenredig nadeel wordt voorkomen. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in het onderhavige geval aan verzoekster is tegemoetgekomen, omdat verweerder de werking van het besluit van 2 juli 2002 heeft opgeschort totdat op het bezwaarschrift van verzoekster is beslist. Gelet hierop ligt het verzoek om kostenveroordeling kennelijk voor toewijzing gereed en veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder met toepassing van artikel 8:75a van de Awb in de kosten van het geding. Met inachtneming van bijlage C1 bij het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten begroot op 1 (verzoekschrift) x 1 (gewicht) x € 322,-- = € 322,--. Met toepassing van artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie juncto de artikelen 8:84 en 8:54 van de Awb leidt dit tot de volgende uitspraak. 3. De beslissing De voorzieningenrechter: - wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb toe; - veroordeelt verweerder in de kosten die verzoekster in verband met het verzoek om voorlopige voorziening redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 322,-- (zegge: driehonderdtwee-en-twintig euro); - wijst de gemeente Apeldoorn aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; - wijst af het meer of anders gevorderde. Aldus gewezen door mr. R.R. Winter, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 december 2002. w.g. R.R. Winter w.g. M.S. Hoppener