Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF3292

Datum uitspraak2003-01-14
Datum gepubliceerd2003-04-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 2002 / 314 ZW Z
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Reg.nr: AWB 2002/314 ZW Z UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen A te B, eiser, en Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen -GAK Heerlen-, gevestigd te Amsterdam, verweerder. Datum bestreden besluit: 21 januari 2002. Kenmerk: 14100120 155908777. Behandeling ter zitting: 8 januari 2003. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING. Bij brief van 21 januari 2002 heeft verweerder aan eiser mededeling gedaan van een ten aanzien van eiser genomen besluit inzake toepassing van de Ziektewet. Verweerder heeft daarbij een ingediend bezwaarschrift van 15 november 2001, gericht tegen een besluit van 12 november 2001, waarbij aan eiser op en na 12 november 2001 een uitkering ingevolge de Ziektewet is geweigerd, ongegrond verklaard. Bij brief van 27 februari 2002 is namens eiser tegen dat besluit beroep ingesteld. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiser gezonden. Bij schrijven van 1 oktober 2002 (met -onder meer- medische bijlagen) heeft de gemachtigde van eiser het standpunt van eiser nader onderbouwd. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 9 oktober 2002, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. R.M.W.H. Bedaux. Namens verweerder is verschenen mevrouw mr. R.G. Willems-Cremers. Met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Awb heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om een schriftelijke reactie in te laten zenden van de bezwaarverzekeringsarts op de door de gemachtigde van eiser bij brief van 1 oktober 2002 ingezonden stukken. Bij brief van 13 november 2002 heeft verweerder een schriftelijke reactie van de bezwaar- verzekeringsarts ingezonden. Afschrift hiervan is aan de gemachtigde van eiser toegezonden. De nadere zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 8 januari 2003, alwaar eiser is verschenen bij voornoemde gemachtigde. Namens verweerder is verschenen dhr. E.W. Huiskamp. II. OVERWEGINGEN. Per 1 januari 2002 zijn in werking getreden de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wsuwi) en de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (IWsuwi), Stb. 2001/682. Op grond van artikel 9, eerste lid, van laatstgenoemde wet gaan de publiekrechtelijke rechten en verplichtingen van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) en de uitvoeringsinstellingen per die datum over op het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Het tweede lid van voormeld artikel bepaalt dat een door het Lisv genomen besluit geldt als een besluit van het UWV. Ingevolge de artikelen 11 en 12 van diezelfde wet treedt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de onderhavige procedure als verwerende partij in de plaats van (het bestuur van) het Lisv respectievelijk de uitvoeringsinstellingen. In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan: Uitvoeringsinstituut werknemers- verzekeringen (UWV). Eiser verricht via Randstad uitzendbureau met ingang van 22 augustus 2001 40 uur per week werkzaamheden als […] bij de Belastingdienst. Met ingang van 31 augustus 2001 heeft eiser zich in die werkzaamheden ziek gemeld. Op 31 augustus 2001, 3 oktober 2001 en 6 november 2001 is eiser door de verzekeringsarts F.A. Heeren gezien. Op grond van zijn bevindingen heeft de verzekeringsarts verweerder geadviseerd eiser met ingang van 12 november 2001 niet (meer) arbeidsongeschikt voor zijn maatgevende arbeid (archiefmedewerker). Vervolgens heeft verweerder eiser bij besluit van 12 november 2001 meegedeeld dat hij met ingang van 12 november 2001 geen recht meer heeft op ziekengeld. Tegen dit besluit is namens eiser bij brief van 15 november 2001 bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van de gehouden hoorzitting van 21 december 2001 heeft de bezwaarverzekerings- arts C.G. van der Kooij verweerder geadviseerd dat het besluit van 12 november 2001 niet behoeft te worden herzien. Bij het thans bestreden besluit van 21 januari 2002 heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. In beroep is namens eiser aangevoerd (en op beide zittingen is dit standpunt herhaald) - kort gezegd - dat naar de mening van eiser 13 augustus 2000 als 1e arbeidsongeschiktsdag moet worden aangemerkt en dat eiser vanaf 14 augustus 2001 recht heeft op een WAO-uitkering met als grondslag het maatmanloon dat eiser verdiende bij Volco Car. Voorts is aangevoerd dat ten onrechte de klachten van eiser door de verzekeringsarts niet worden erkend zodat ook het ten aanzien van eiser opgestelde belastbaarheidspatroon van onjuiste gegevens uitgaat. Eiser verzoekt de rechtbank het bestreden besluit te vernietigen en opnieuw rechtdoende eiser arbeidsongeschikt te verklaren en aan eiser een passende uitkering toe te verstrekken van 80-100% over voornoemd maatmanloon. In geding is de vraag of verweerder bij het thans bestreden besluit van 21 januari 2002 eisers bezwaar tegen het primaire besluit van 12 november 2001, waarbij de uitkering van ziekengeld aan eiser met ingang van 12 november 2001 is beïndigd, terecht en op goede gronden ongegrond heeft verklaard. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 19 van de Ziektewet is voor het bestaan van een aanspraak op een uitkering ingevolge die wet van belang te beoordelen of een betrokkene als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken zijn arbeid niet kan of mag verrichten. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) - zie hiertoe laatstelijk de uitspraak van 17 december 1997, 96/11162 ZW, gepubliceerd in PS Actua, nummer 3, p. 7 - wordt onder 'zijn arbeid' verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB lijdt deze regel inzoverre uitzondering, dat wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt passende arbeid, zoals nader geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een arbeidsongeschiktheids- uitkering. Uit de beschikbare gegevens kan door de rechtbank worden opgemaakt dat eiser op 16 juni 2000 in dienst is getreden bij Volvo Car, op basis van een jaarcontract welk contract per 19 juni 2001 is komen te beëindigen Voorts kan door de rechtbank worden opgemaakt dat sprake is geweest van diverse ziekmeldingen en herstelmeldingen door de Arbo-Unie. Een laatst door voormelde Unie uitgeschreven herstelmelding is gedaan op 8 januari 2001, naar aanleiding van een ziekmelding van 28 december 2000. Gesteld nog gebleken is dat de (diversen) uitgeschreven herstelverklaringen door de arts van de Arbo-Uni voor onjuist moeten worden gehouden nu door of namens eiser daartegen niet is geageerd, althans gesteld noch gebleken is dat zulks wél gedaan is. Op 19 april 2001 is wederom sprake van een nieuwe ziekmelding en uit gedingstuk B11 kan door de rechtbank worden opgemaakt dat eiser op 23 augustus 2001 telefonisch contact heeft gehad met verweerder en zich per 22 augustus 2001 hersteld heeft verklaard. Naar de rechtbank begrijpt is per 19 juni 2001 sprake van een ZW-uitkering op grond van artikel 29 van de ziektewet (vangnetsituatie). Zoals hierboven reeds is aangegeven verricht eiser vervolgens via Randstad uitzendbureau met ingang van 22 augustus 2001 werkzaamheden gedurende 40 uur per week als […] bij de Belastingdienst en heeft eiser zich met ingang van 31 augustus 2001 in die arbeid ziek gemeld. Gelet op het bovenstaande kan de rechtbank geen aanknopingspunten vinden voor het standpunt van eiser dat met ingang van 14 augustus 2001 een recht zou moeten bestaan op grond van een WAO-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met als grondslag het loon dat eiser toentertijd verdiende als magazijnmedewerker bij Volvo-Car. De rechtbank overweegt daartoe dat geen periode valt aan te wijzen dat eiser met het verrichten van zijn werkzaamheden als magazijnmedewerker gedurende een onafgebroken periode van 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Daarenboven overweegt de rechtbank dat haar niet is gebleken dat ten aanzien van eiser in zijn verzekerde arbeid bij Volvo-Car een WAO-beoordeling heeft plaatsgevonden naar zijn mate van arbeidsongeschiktheid zodat de rechtbank eiser grief niet kan volgen dat een ten aanzien van eiser opgesteld belastbaarheidspatroon onjuist zou zijn. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser op en na 12 november 2001 weer in staat moet worden geacht de laatstelijk door eiser verrichte arbeid te verrichten te weten zijn arbeid als […] bij de Belastingdienst. De rechtbank overweegt hiertoe dat naar haar oordeel de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige onderzoeken op voldoende zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden, nu de in het kader van het besluit op bezwaar uitgebrachte verzekerings- geneeskundige rapportage mede berust op informatie van de huisarts en fysiotherapeut. De rechtbank hecht in dit verband doorslaggevende betekenis toe aan de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts C.G. van der Kooij zoals neergelegd in zijn rapportage algemeen van 16 januari 2002. Ofschoon aan de ernst van de klachten van eiser niet wordt getwijfeld (post whiplashsyndroom) is de rechtbank van oordeel dat de voorhanden zijnde medische gegevens, zoals door de gemachtigde van eiser zijn ingebracht, onvoldoende grondslag bieden voor de conclusie dat eiser op en na 12 november 2001 zodanige objectiveerbare beperkingen had, voortvloeiend uit ziekte of gebrek, dat hij zijn arbeid als […] niet kon of mocht verrichten. De rechtbank kan zich dan ook verenigen met hetgeen door de bezwaarverzekeringsarts in zijn aanvullende rapportage algemeen van 8 november 2001 is aangevoerd. Uit het vorenoverwogene volgt dat verweerder het bezwaarschrift bij het thans bestreden besluit terecht ongegrond heeft verklaard. Nu dit besluit ook overigens niet voor vernietiging in aanmerking komt, dient het beroep eveneens ongegrond te worden verklaard. Hetgeen door of namens eiser is aangevoerd heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel gebracht. Gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt mitsdien als volgt beslist. III. BESLISSING. De rechtbank Maastricht: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. T.E.A. Willemsen in tegenwoordigheid van E.S.J.M. Naebers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2003 door mr. Willemsen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier. w.g. ESJM Naebers w.g. Willemsen Voor eensluidend afschrift: De griffier, Verzonden op: 14 januari 2003 Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken. Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.