Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF3394

Datum uitspraak2003-01-16
Datum gepubliceerd2003-01-27
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers55914 / ES RK 01-6618
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BB datum beschikking: 16 januari 2003 DE RECHTBANK TE ALKMAAR, Enkelvoudige Kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken. In de zaak rekestnummer 55914 / ES RK 01-6618 van: [de vrouw], blijkens het door de gemeente Alkmaar afgegeven uittreksel uit de basisadministratie aldaar ingeschreven als [de vrouw], wonende te Alkmaar, verzoekende tevens verwerende partij, procureur mr. R. Komen-Pesie, tegen: [de man], blijkens het door de gemeente Alkmaar afgegeven uittreksel uit de basisadministratie aldaar ingeschreven als [de man], wonende te Alkmaar, gerekwestreerde tevens verzoekende partij, procureur mr. H.R.M. Jenné, advocaat mr. A.E. Vogels te Amsterdam. Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de vrouw en de man. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE Deze rechtbank heeft bij beschikking van 4 juli 2002, nadat de rechtsmacht en het toe te passen rechtsstelsel zijn vastgesteld, tussen partijen reeds de echtscheiding uitgesproken. Tevens is in die beschikking een beslissing gegeven over het huurrecht van de echtelijke woning en de uitkering in het levensonderhoud van de vrouw. Ten slotte is het door de man verzochte ten aanzien van de vergoedingsrechten, de inboedelgoederen en het door de vrouw te betalen aandeel in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding aangehouden. Zowel de vrouw als de man hebben zich omtrent voormelde verzoeken nog uitgelaten. DE BEHANDELING VAN DE ZAAK De rechtbank neemt over en beschouwt als hier ingelast hetgeen is overwogen en beslist in voormelde beschikking d.d. 4 juli 2002. Allereerst dient met betrekking tot het huwelijksvermogensregime te worden beslist of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De rechtbank beantwoordt deze vraag, gelet op de woonplaats van partijen, bevestigend. Vervolgens komt aan de orde welk rechtsstelsel op de verzoeken van de man van toepassing is. Al deze verzoeken worden naar het oordeel van de rechtbank beheerst door het Nederlandse rechtsstelsel, aangezien partijen slechts korte tijd in Chili hebben samengewoond en de man al in januari 1999 naar Nederland is gekomen met het voornemen voorbereidingen te treffen voor de overkomst van de vrouw en haar dochter naar hier. Op grond van voormelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat partijen hun eerste huwelijksdomicilie in Nederland hebben gevestigd. Nu is vastgesteld dat de rechtbank rechtsmacht heeft en dat het Nederlandse recht van toepassing is, dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of voormelde verzoeken zijn aan te merken als nevenvoorzieningen zoals genoemd in artikel 827 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtvordering. Nu beide partijen de mening zijn toegedaan dat zulks het geval is, er voorts voldoende samenhang is met het verzoek tot echtscheiding en er geen onnodige vertraging in de procedure optreedt, zal de rechtbank - mede uit oogpunt van proceseconomie - daarvan uitgaan. De man is van mening dat zijn verzoek betreffende de vergoedingsrechten op grond van redelijkheid en billijkheid toewijsbaar is. Nu het naar de mening van de man evident is dat de inboedelgoederen van zijn inkomen zijn gekocht, kan ook dit verzoek worden toegewezen. Ten slotte is de man van mening dat ook zijn verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van de huishouding toewijsbaar is, aangezien de vrouw eigen inkomen heeft genoten, doch nooit heeft bijgedragen in deze kosten. De vrouw stelt zich op het standpunt dat het verzoek van de man betreffende de vergoedingsrechten dient te worden afgewezen, nu de man geen recente informatie omtrent de huidige stand van de schulden heeft gegeven noch heeft aangegeven waarvoor die gelden zijn aangewend. Ook het verzoek ten aanzien van afgifte van de inboedelgoederen dient naar de mening van de vrouw te worden afgewezen, nu de man dit verzoek niet heeft gespecificeerd dan wel onderbouwd, terwijl de vrouw daarnaast stelt dat zij daaraan steeds heeft meebetaald. Ten slotte meent de vrouw dat ook het verzoek tot een bijdrage in de kosten van de huishouding moet worden afgewezen, nu zij en haar dochter de man naar Nederland zijn gevolgd op zijn uitdrukkelijke verzoek. Dit gegeven zou voor de man een extra verantwoordelijkheid scheppen. De rechtbank zal als eerste het verzoek betreffende de vergoedingsrechten bespreken. Het bepaalde in de artikelen 95 en 96 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek mist naar het oordeel van de rechtbank toepassing, aangezien er, gelet op de uitleg van de Chileense huwelijksakte, tussen partijen geen gemeenschap van goederen bestaat. Ook de door de man bepleite analoge toepassing kan niet tot het door hem gewenste resultaat leiden, aangezien de Hoge Raad slechts zeer beperkte werking aan vergoedingsrechten uit hoofde van goede trouw, redelijkheid en billijkheid toekent. De in dat kader door de man aangehaalde jurisprudentie mist naar het oordeel van de rechtbank in dit geval toepassing, nu een met die zaak vergelijkbare onvoorziene omstandigheid hier niet aan de orde is. Met betrekking tot dit punt is de rechtbank ten slotte van oordeel dat het niet redelijk zou zijn om alsnog te gaan verrekenen, nu met de aflossing van de schulden die de man voor de investeringen is aangegaan, rekening is gehouden bij de beoordeling van de uitkering in het levensonderhoud van de vrouw. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat dit verzoek dient te worden afgewezen. Vervolgens zal de rechtbank het verzoek van de man tot afgifte van de inboedelgoederen behandelen. Uitgangspunt bij de beoordeling van dit verzoek is dat partijen niet in gemeenschap zijn gehuwd. Dit impliceert dat degene die de goederen heeft aangeschaft en betaald eigenaar is en in beginsel recht heeft op afgifte van die goederen. De man stelt dat hij recht heeft op afgifte en verzoekt vervolgens - naar de rechtbank begrijpt - om een vergoeding voor de inboedelgoederen voor het geval de vrouw deze goederen onder zich houdt. De vrouw betwist dat zij alle goederen dient af te staan. Voorts zou afgifte niet redelijk zijn. Er zouden door haar in Chili goederen zijn achtergelaten en voorts zouden partijen samen goederen hebben gekocht. De rechtbank overweegt dat gelet op het verweer van de vrouw de man zijn verzoek zowel met betrekking tot de goederen als met betrekking tot de eventuele vergoeding nader dient te specificeren en te onderbouwen. Een oordeel over dit onderdeel van het verzoek wordt derhalve aangehouden zoals hieronder is bepaald. Ten slotte dient de nevenvoorziening ten aanzien van de bijdrage in de kosten van de huishouding te worden besproken. De rechtbank stelt voorop dat gesteld noch gebleken is dat partijen een van artikel 84 lid 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek afwijkend beding (zoals bedoeld in lid 3 van dit artikel) met betrekking tot de draagplicht van de kosten van de huishouding zijn overeengekomen. Het verzoek van de man betreft een vordering achteraf van een bijdrage van de vrouw in de kosten van de huishouding over de periode van augustus 2000 tot 1 oktober 2001. De vrouw zou niet hebben bijgedragen, terwijl zij daartoe, gelet op haar inkomen, wel in staat was. De rechtbank overweegt dat, hoewel de wet geen voorschriften geeft over het tijdstip van afrekening, aangenomen moet worden dat onderlinge afrekening periodiek dient plaats te vinden na het verstrijken van ieder kalenderjaar. Indien hiermee wordt gewacht tot het einde van het huwelijk, levert dit verschillende praktische bezwaren op, in het bijzonder dat niet waarschijnlijk is dat de benodigde gegevens dan nog voorhanden zijn (in deze zin onder meer HR 29 april 1994 NJ 1995/561). De rechtbank is voorts van oordeel dat de redelijkheid en billijkheid zich tegen toewijzing van een vordering tot afrekening achteraf (waarbij periodieke afrekening achterwege is gebleven) verzet. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat ook dit verzoek dient te worden afgewezen. Al het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing. DE BESLISSING De rechtbank: Wijst af de door de man verzochte nevenvoorzieningen ten aanzien van de vergoedingsrechten en de bijdrage in de kosten van huishouding. Houdt de beslissing ten aanzien van de nevenvoorziening tot afgifte van de inboedelgoederen pro forma aan tot 24 maart 2003, teneinde de man in de gelegenheid te stellen: - te specificeren om welke goederen het gaat, alsmede een specificatie van de daarop betrekking hebbende vergoeding; - aankoopbewijzen van deze goederen te overleggen; - (nader) te onderbouwen dat de goederen door hem alleen zijn gekocht. Na ontvangst van voormelde bescheiden c.q. informatie, heeft de vrouw de gelegenheid daarop te reageren. Deze beschikking is gegeven door mr. E.J. van der Molen, lid van gemelde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 16 januari 2003, in tegenwoordigheid van de griffier.