Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF3605

Datum uitspraak2003-01-24
Datum gepubliceerd2003-01-30
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAWB 01/141
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT Sector Bestuursrecht Reg.nr.: AWB 01/141 Uitspraak in de zaak van: [Eiser x en eiser y] te [woonplaats], eisers, tegen burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, verweerders. 1. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 7 augustus 1998, gepubliceerd op 20 augustus 1998, hebben verweerders N.V. ENECO bericht dat de bouw van een transformatorstation in het gebied Stadspolders Vlek D5, kadestraal bekend gemeente Dordrecht, sectie R nrs. 4651 (gedeeltelijk) en 3487 (gedeeltelijk) in de vorm waarin dit is gemeld niet mag worden gerealiseerd. Tegen dit besluit heeft N.V. ENECO bij brief van 29 september 1998 bezwaar gemaakt bij verweerders. Bij besluit van 8 december 1998, verzonden op 14 december 1998, hebben verweerders de melding alsnog positief beoordeeld. Bij schrijven van 14 december 1998, door verweerders ontvangen op 17 december 1998, hebben eisers tegen dit besluit bezwaar gemaakt bij verweerders. Verweerders hebben dit bezwaarschrift bij schrijven van 11 februari 1999 op grond van het bepaalde in artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden aan de rechtbank Dordrecht (verder te noemen: de rechtbank), waar het op 12 februari 1999 is ontvangen en is geregistreerd onder nummer AWB 99/115. Bij besluit van 10 januari 2001 hebben verweerders onder handhaving van een binnenplanse vrijstelling aan N.V. ENECO een nieuwe beslissing genomen en het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 5 februari 2001 beroep ingesteld bij de rechtbank. De zaak is op 5 november 2002 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer. Eisers zijn in persoon ter zitting verschenen. Verweerders zijn verschenen bij gemachtigde A. Menhart, ambtenaar der gemeente. N.V. ENECO is niet verschenen. 2. Overwegingen De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is gericht aan X enY en een reactie bevat op het door hen ingediende bezwaar. Verweerders hadden echter opnieuw te beslissen op het op 29 september 1998 door N.V. ENECO gemaakte bezwaar en hadden de beslissing op bezwaar moeten richten aan N.V. ENECO. Immers, het thans bestreden besluit is een vervolg op de uitspraak van de rechtbank van 1 augustus 2000, tot vernietiging van het besluit van verweerders van 8 december 1998, genomen naar aanleiding van bezwaar van N.V. ENECO tegen de negatieve beoordeling van de door haar gedane melding. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar van N.V. ENECO, gelet op de inhoudelijke overwegingen van verweerders, gegrond verklaard had moeten worden. Reeds op deze gronden dient tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van het besluit te worden overgegaan, nu sprake is van strijd met artikel 7:12, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal tevens beoordelen of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Krachtens artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders. Ingevolge artikel 42, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet is in afwijking van artikel 40, eerste lid, van deze wet, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwwerken, mits het voornemen tot het bouwen van een dergelijk bouwwerk schriftelijk, overeenkomstig de ingevolge artikel 8, vierde lid, gegeven voorschriften, bij burgemeester en wethouders is gemeld. Het tweede lid van artikel 42 bepaalt dat alvorens te beslissen, burgemeester en wethouders de melding voor advies kunnen voorleggen aan een commissie van onafhankelijke deskundigen die beziet of het bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 12, eerste lid, tenzij bij besluit van de gemeenteraad is bepaald dat voor het gebied waarin het bouwwerk wordt gebouwd die eisen niet van toepassing zijn. Deze algemene maatregel van bestuur is tot stand gekomen bij het Besluit meldingplichtige bouwwerken van 27 april 1992, Stb. 196. In artikel 2, aanhef en onder d, van het Besluit meldingplichtige bouwwerken is bepaald dat voor de toepassing van artikel 42 van de Woningwet in aanmerking komt een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening mits dit voldoet aan bepaalde afmetingen. In het geval burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat het eerste lid van artikel 42 van de Woningwet van toepassing is, doch het desbetreffende bestemmingsplan zich tegen het bouwen van het bouwwerk verzet, delen zij, ingevolge het derde lid van artikel 42 van de Woningwet, binnen de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde termijn aan de melder mede dat het gemelde bouwwerk een bouwwerk is als bedoeld in het eerste lid, doch dat het desalniettemin niet mag worden gebouwd, tenzij zij met inachtneming van artikel 19a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening ingevolge artikel 19, tweede of derde lid, van die wet vrijstelling verlenen van dat plan. Op grond van het vijfde lid van artikel 42 wordt een melding waarop het derde of vierde lid van toepassing is, aangemerkt als een verzoek om vrijstelling als bedoeld in die leden in te houden. Op de grond waarop het in geding zijnde transformatorstation is gebouwd, rust ingevolge het bestemmingsplan 'Oudelandshoek' de bestemming 'groenvoorzieningen'. Krachtens artikel 9, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor plantsoenen, groenstroken, speelterreinen, waterpartijen en verhardingen. Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd om vrijstelling te verlenen van het bepaalde in de bestemmingsplanvoorschriften voor wat betreft de bouw van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals een transformatorstation, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer dan 20 m2 en de hoogte niet meer dan drie meter mag bedragen. Verweerders hebben bij het bestreden besluit onder handhaving van de binnenplanse vrijstelling als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de bestemmings-planvoorschriften, hun positieve beoordeling van de door N.V. ENECO gedane melding gehandhaafd op grond van het advies van de welstandscommissie van 27 november 1998 waarbij die commissie alsnog akkoord ging met het bouwplan met de aanvulling dat zorg zal worden gedragen voor een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing, zodat een hinderlijk contrast met de omgeving zo veel mogelijk voorkomen kan worden. Verweerders hebben blijkens het bestreden besluit in overleg met N.V. ENECO besloten dat een groenvoorziening zal worden getroffen rondom het transformatorstation die na afloop van de bouwactiviteiten in de Makoré zal worden aangebracht. Verweerders hebben in aanmerking genomen dat het transformatorstation noodzakelijk is voor de elektriciteitsvoorziening van de Makoré en de Meranti. Wat betreft de locatiekeuze hebben zij gesteld dat deze in overleg tussen de gemeente en N.V. ENECO tot stand is gekomen, waarbij een rol heeft gespeeld dat de locatie binnen een bepaalde cirkel moet liggen omdat bij verlenging van de kabel, vermogensverlies optreedt. De keuze voor de onderhavige locatie is ontstaan door een plek te kiezen die zowel voor de nabijgelegen woningen in de Makoré als de woningen in de Meranti relatief op gelijke afstand ligt en die het meest verwijderd ligt van de woningen (40 tot 60 meter). Daarmee is horizonvervuiling zoveel mogelijk voorkomen. Met betrekking tot de verkeersveiligheid hebben verweerders overwogen dat de overlast zeer gering zal zijn gelet op de omstandigheid dat het personeel van N.V. ENECO gemiddeld twee keer per jaar voor onderhoud bij het transformatorstation moet zijn. Alternatieve locaties werden door verweerders ongewenst geacht om esthetische en veiligheidsredenen. Bovendien zouden de voorgestelde alternatieve locaties de visuele aspecten niet verminderen en zou de afstand tot de woningbouw zelfs worden verkleind. Verweerders zijn van mening dat eisers' beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen omdat geen sprake is van gelijke situaties. Het door eisers aangehaalde bouwwerk betrof een bouwwerk dat voor de voorgevelrooilijn was geplaatst. Het transformatorstation daarentegen bevindt zich op een locatie waar van rooilijnen en zichtlijnen geen sprake is. Eisers hebben aangevoerd dat de omstandigheid dat het transformatorstation binnen een bepaalde cirkel moet liggen, het gevolg is geweest van een inschattingsfout van N.V. ENECO. Bovendien had een dikkere kabel kunnen worden gebruikt, teneinde het gestelde vermogensverlies tegen te gaan. Eisers hebben voorts aangevoerd dat het transformatorstation niet in het talud is geplaatst maar op gelijke hoogte staat met het fietspad, hetgeen indruist tegen de richtlijnen van de welstandscommissie; er diende immers sprake te zijn van het opgaan in het landschap. Eisers' levens spelen zich grotendeels af aan de tuinzijde, waardoor zij telkens worden geconfronteerd met het bouwwerk. Eisers hebben met betrekking tot de verkeersveiligheid aangevoerd dat het onderhoudspersoneel van N.V. ENECO, dat het onderhoudsvoertuig op het fietspad parkeert, vaker bij het transformatorstation moet zijn dan verweerders hebben beweerd. Bovendien zijn met het bouwen van het transformatorstation de richtlijnen van de welstandscommissie geweld aangedaan: het inpassen in het landschap en hinderlijk contrast met de achtergrond wegnemen. Eisers hebben voorts aangevoerd dat de door hen aangegeven alternatieve locatie beter is omdat het talud aldaar diep genoeg is om aan de richtlijnen van de welstandscommissie te kunnen voldoen, terwijl de verkeersveilig-heid niet in het geding komt omdat deze locatie goed bereikbaar is over de weg. Tenslotte staat de bouw van het transformatorstation op gespannen voet staat met hetgeen de gemeente in het geval van een schuurtje aan de Meranti 160 heeft besloten. De bewoners dienden het schuurtje af te breken omdat dit zich 50 cm buiten de zichtlijn bevond. Eisers zijn woonachtig aan de [straatnaam] te [woonplaats] en hebben vanuit hun splits-levelwoningen zicht op het transformatorstation dat op een afstand van veertig tot zestig meter van hun woningen ( aan de overzijde van een waterpartij) is geplaatst. De welstands-commissie heeft het bouwplan akkoord bevonden en het bouwwerk voldoet aan de maximaal toegestane afmetingen als genoemd in artikel 2, aanhef en onder d, van het Besluit melding-plichtige bouwwerken. Het voldoet voorts aan de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de bestemmingsplanvoorschriften opgenomen voorwaarden om in aanmerking te komen voor een binnenplanse vrijstelling. In haar uitspraak van 11 augustus 2000 heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het impliciet, zonder enige motivering of verantwoording ter zake verlenen van vrijstelling niet aanvaardbaar is. Bij een dergelijke handelwijze bestaat immers geen inzicht in de afgewogen belangen, noch in de redenen waarom het belang dat is gediend met het verlenen van de vrijstelling de doorslag heeft gegeven. Nagegaan zal derhalve worden of het vereiste inzicht thans wel is gegeven en of verweerders op de door hen aangevoerde gronden niet in redelijkheid tot het accepteren van de melding hebben kunnen overgaan. Uit de stukken is de rechtbank gebleken dat N.V. ENECO in overleg met de gemeente gekozen heeft voor een locatie, waarbij de afstand tot de huizen zo groot mogelijk is, rekening houdend met de omstandigheid dat het transformatorstation dient ten behoeve van de Makoré en de Meranti. Uit zich in het dossier bevindend fotomateriaal is de rechtbank gebleken dat het transformatorstation aan de overzijde van een waterpartij is gesitueerd en nauwelijks een belemmering van het uitzicht van eisers vormt. Uit het fotomateriaal blijkt ook dat de fundering van het station in, en niet op, het talud is gebouwd. Weliswaar ontbreekt nog de groenvoorziening die het transformatorstation in het landschap moet laten opgaan, doch deze omstandigheid kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Bovendien gaat de rechtbank er van uit dat de noodzakelijke groenvoorziening alsnog wordt aangebracht. Met betrekking tot het door eisers genoemde belang van de verkeersveiligheid is de rechtbank van oordeel dat, ook indien de onderhoudsfrequentie aan het transformatorstation hoger is dan door verweerders aangegeven, dit onvoldoende is om te leiden tot de conclusie dat het bouwwerk niet op de huidige locatie gerealiseerd had mogen worden. Eisers' beroep op het gelijkheidsbeginsel kan evenmin slagen. In de door eisers genoemde situatie was, anders dan thans, sprake van plaatsing van een schuurtje voor de voorgevel-rooilijn, zodat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van gelijke gevallen. De vraag tenslotte of de door de eisers genoemde alternatieve bouwlocatie passend is te achten, betreft geen vraag die door de rechtbank dient te worden beantwoord. Ter toetsing ligt voor het bestreden besluit en de daarin door verweerders gemaakte locatiekeuze. Gelet op vorengeschetste omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet onredelijk is te achten dat verweerders tot vrijstelling van de bestemmingsplanvoorschriften hebben besloten en de melding van N.V. ENECO hebben geaccepteerd. De omstandigheid dat N.V. ENECO een dikkere kabel had kunnen gebruiken om zodoende het transformatorstation op grotere afstand van de huizen te kunnen bouwen, doet daaraan niet af. Aangezien, zoals uit het vorenoverwogene volgt, het bestreden besluit inhoudelijk gezien de rechterlijke toets kan doorstaan, acht de rechtbank het uit een oogpunt van proceseconomie geraden om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dienen verweerders op voet van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiseres betaalde griffierecht ad€ € 109,- te voldoen. Aangezien de rechtbank niet is gebleken van gemaakte proceskosten ziet zij geen aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. 3. Beslissing De rechtbank Dordrecht: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven; -beveelt dat verweerders aan eisers het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van ƒ 225,- vergoeden; - wijst de gemeente Dordrecht aan als de rechtspersoon die bovengenoemde kosten dient te vergoeden. Aldus gegeven door mr. F. van der Meyden, rechter en door deze en C.E.M. Lock, griffier, ondertekend.