Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF3913

Datum uitspraak2003-02-05
Datum gepubliceerd2003-02-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200203113/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200203113/1. Datum uitspraak: 5 februari 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank te Breda van 18 april 2002 in het geding tussen: appellant en de raad van de gemeente Tilburg. 1. Procesverloop Bij besluit van 12 april 1999 heeft de raad van de gemeente Tilburg (hierna: de raad) op grond van artikel 2 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: Wvg) nader aangegeven percelen gelegen in het gebied Tilburg Noordoost aangewezen als gronden waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn. Bij uitspraak van 22 september 2000 heeft de rechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het besluit tot ongegrondverklaring van het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar vernietigd. Bij besluit van 19 februari 2001 heeft de raad het door appellant gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor de Bezwaar- en beroepschriften inzake Awb- bezwaarschriften van 2 februari 2002, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 18 april 2002, verzonden op 26 april 2002, heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juni 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 juli 2002. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 28 augustus 2002 heeft de raad van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J. Weerts-van Loon, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Artikel 2, eerste lid, van de Wvg, voorzover hier van belang, bepaalt dat bij besluit van de gemeenteraad gronden, begrepen in een bestemmingsplan, kunnen worden aangewezen als gronden, waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van toepassing zijn. Artikel 2, tweede lid, van de Wvg, voorzover hier van belang, bepaalt dat voor een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid alleen in aanmerking komen de gronden, waaraan bij het bestemmingsplan een niet-agrarische bestemming is gegeven en waarvan het gebruik afwijkt van dat plan. 2.2. Het perceel van appellant bestaat uit 11.860 m² grond met daarop een woonboerderij/bedrijfswoning, een daarbij behorende garage/berging in aanbouw en een tweede bedrijfswoning met garage in aanbouw. Bij besluit van 19 februari 2001 is op een gedeelte van dit perceel met een oppervlakte van 8.760 m² het bestreden voorkeursrecht gevestigd, terwijl twee andere gedeelten met een oppervlakte van respectievelijk 1930 m² (woonboerderij/bedrijfswoning) en 1170 m² (in aanbouw zijnde tweede bedrijfswoning met bijbehorende garage) daarvan zijn uitgezonderd. Het voorkeursrecht is gevestigd op dat gedeelte dat is gelegen tussen de woonboerderij/bedrijfswoning en de in aanbouw zijnde bedrijfswoning met bijbehorende garage (hierna: het perceelsgedeelte). 2.3. Appellant bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de tuin, dat is het gedeelte waarop het voorkeursrecht is gevestigd, tot op heden niet op die wijze is gerealiseerd. Hij heeft mede aan de hand van een foto-reportage betoogd dat het een volgroeide tuin betreft die geheel en onlosmakelijk behoort tot de woonboerderij/bedrijfswoning. Het gebruik van dit gedeelte wijkt derhalve niet af van de bestemming “Woongebied IV” ingevolge het onherroepelijke bestemmingsplan “Heikant Berkel Enschot”. Gelet hierop heeft de rechtbank volgens hem ten onrechte geoordeeld dat aan het vereiste van artikel 2, tweede lid, van de Wvg is voldaan. 2.4. Dit betoog faalt. De rechtbank is terecht uitgegaan van de bevoegdheid van de raad om het voorkeursrecht als zodanig te vestigen. Om het voorkeursrecht toe te passen, dient te worden voldaan aan de voorwaarden als genoemd in artikel 2, tweede lid, van de Wvg. De bestemming “Woongebied IV”, uit te werken door de gemeenteraad voorziet in de aanleg van verbindingswegen. Uit de tot de toelichting bij dat plan behorende verkavelingssuggestie, welk stuk ter zitting is toegelicht, blijkt dat een verbindingsweg is geprojecteerd op het perceelsgedeelte waarop het voorkeursrecht is gevestigd. Het huidige gebruik van het perceelsgedeelte als tuin wijkt derhalve af van de toekomstige - niet-agrarische - bestemming, zodat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat is voldaan aan het vereiste van artikel 2, tweede lid, van de Wvg. 2.5. Voorts heeft appellant betoogd dat zijn belangen bij het kunnen blijven gebruiken dan wel verkopen van het perceelsgedeelte in samenhang met zijn woonboerderij/bedrijfswoning bij de beslissing op bezwaar niet voldoende zijn meegewogen. In dit verband wijst hij op het verlenen en verlengen van een bouwvergunning voor een tweede bedrijfswoning en garage. Volgens appellant heeft de rechtbank vorenstaande miskend en had zij wegens schending van de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht het besluit van 19 februari 2001 moeten vernietigen. 2.6. De bevoegdheid tot het vestigen van een voorkeursrecht is van discretionaire aard; de besluiten kunnen door de rechter dan ook slechts beperkt worden getoetst. Ter zitting in hoger beroep is namens de raad verklaard dat voor het perceel van appellant is uitgegaan van hetgeen terzake in het bestemmingsplan “Heikant Berkel-Enschot” is opgenomen. Met het oog hierop is gekozen voor het vestigen van het voorkeursrecht zoals weergegeven in overweging 2.2.. Hierbij is, zo is eveneens ter zitting verklaard, aansluiting gezocht bij de eerder genoemde verkavelingssuggestie en is rekening gehouden met de belangen van appellant in die zin dat de grootte van de twee percelen die zijn uitgezonderd van het onderhavige voorkeursrecht dusdanig is dat hij in de verkoop daarvan niet wordt gehinderd. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad bij de beslissing op bezwaar van 19 februari 2001 niet in redelijkheid het algemeen belang dat de verwezenlijking van de bij het bestemmingsplan gegeven bestemming niet wordt belemmerd zwaarwegender heeft kunnen achten dan de belangen waarop appellant zich beroept. Dat een bouwvergunning is verleend en verlengd als hiervoor bedoeld, doet daaraan niet af. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen. Dit betoog van appellant faalt derhalve eveneens. 2.7. Tot slot heeft appellant ter zitting nog aan de orde gesteld de gang van zaken rond het verzoek van appellant aan de gemeente Tilburg om toestemming te verlenen om het perceelsgedeelte vanuit een door hem opgerichte besloten vennootschap over te dragen. Aan de inhoudelijke behandeling van dit onderwerp komt de Afdeling niet toe omdat het voor het eerst ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht. Gelet op de brief van de gemeente Tilburg van 28 mei 2002, waarin afwijzend op het verzoek is beslist, valt niet staande te houden dat appellant dit punt niet eerder in de procedure naar voren heeft kunnen brengen. 2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. D.A.C. Slump, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat. w.g. Van der Does w.g. Zwemstra Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2003 91-395.