Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF4073

Datum uitspraak2002-12-18
Datum gepubliceerd2003-02-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 02/360
Statusgepubliceerd


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven No.AWB 02/360 18 december 2002 12500 Winkeltijdenwet Uitspraak in de zaak van: Correct Consumer Electronics B.V., te Rotterdam, appellante, gemachtigde: mr. J.M.L.G. de Jong, advocaat te Rotterdam, tegen het Dagelijks bestuur van de deelgemeente Noord, verweerder, gemachtigde: mr. D.H. Van Efferen, werkzaam bij de gemeente Rotterdam. 1. De procedure Op 25 februari 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 14 januari 2002. Bij dat besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen de afwijzing van haar verzoek om vrijstelling te verlenen van bepalingen van de Winkeltijdenwet deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard. Bij brief van 26 maart 2002 heeft appellante de gronden van het beroep aangevuld. Verweerder heeft op 26 juni 2002 een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2002. Bij die gelegenheid hebben partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunt toegelicht. Voor appellante is tevens verschenen haar directeur A. 2. De grondslag van het geschil 2.1 De Winkeltijdenwet luidt, voor zover hier van belang, als volgt "Artikel 2 1. Het is verboden een winkel voor het publiek geopend te hebben: a. op zondag; b. op Nieuwjaarsdag, op Goede Vijdag na 19 uur, op tweede Paasdag, op Hemelvaartsdag, op tweede Pinksterdag, op 24 december na 19 uur, op eerste en tweede Kerstdag en op 4 mei na 19 uur; (…) Artikel 3 1. De gemeenteraad kan voor ten hoogste twaalf door hem aan te wijzen dagen per kalenderjaar vrijstelling verlenen van de in artikel 2 vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag, Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag en eerste of tweede Kerstdag.(…). 2. De gemeenteraad kan, al dan niet onder het stellen van regels, de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders. 3. De gemeenteraad kan bij verordening vrijstelling verlenen van de in het eerste lid bedoelde verboden of aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid verlenen om in de gevallen, in die verordening aan te wijzen, en met inachtneming van de daarin gestelde regels op een daartoe strekkende aanvraag ontheffing van die verboden te verlenen ten behoeve van: a. op de betrokken gemeente of een deel daarvan gericht toerisme, mits de aantrekkingskracht voor dat toerisme geheel of nagenoeg geheel is gelegen buiten de verkoopactiviteiten die door de vrijstelling of ontheffing mogelijk worden gemaakt; (…)" De Verordening Winkeltijden Rotterdam 2000, vastgesteld door de raad van de gemeente Rotterdam bij besluit van 2 november 2000 (hierna: de Winkeltijdenverordening) luidt voor zover hier van belang als volgt. "Artikel 1 Begripsbepalingen In deze verordening wordt verstaan onder: (…) d. het bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders. Artikel 7 Zon- en feestdagenregeling 1. De verboden, vervat in artikel 2, eerste lid, onder a. en b. van de wet, gelden niet op ten hoogste twaalf, door het bestuursorgaan aan te wijzen zon- en feestdagen per kalenderjaar; (…)" Ingevolge artikel 30 van de Verordening op de deelgemeenten, vastgesteld door de raad van de gemeente Rotterdam bij besluit van 21 december 1995, zoals nadien gewijzigd, worden de bevoegdheden van burgemeester en wethouders op grond van de Winkeltijdenwet uitgeoefend door verweerder. 2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Bij brief van 21 mei 2001 heeft appellante zich tot verweerder gewend met het verzoek ruimere mogelijkheden te bieden voor openstelling van haar winkel op zondag. Zij heeft daarbij aangegeven haar winkel geopend te willen hebben van 12.00 uur tot 17.00 uur op de zondagen, in 2001 vallend op 10 juni, 1 juli, 5 augustus, 2 september, 7 oktober, 4 en 25 november, 2, 9, 16, 23 en 30 december en in 2002 vallend op 6, 13, 20 en 27 januari, 3 februari en 3 maart, en voorts op 2e Pinksterdag 4 juni 2001, 2e Kerstdag 26 december 2001 en 2e Paasdag 1 april 2001. - Bij brief van 27 juni 2001 heeft verweerder appellante mededeling gedaan van zijn besluit de aangevraagde extra koopzondagen, buiten de 12 reeds aangewezen zon- en feestdagen, wegens het ontbreken van de wettelijke mogelijkheden daartoe, niet toe te staan. - Hiertegen heeft appellante een bezwaarschrift ingediend. Zij heeft daarin onder meer aangevoerd dat vrijstelling kan worden verleend met toepassing van artikel 3, derde lid en/of artikel 4 van de Winkeltijdenwet. - Appellante is op 10 oktober 2001 ter zake van haar bezwaar gehoord door de Commissie Beroep en Bezwaar. Naar aanleiding van het op de hoorzitting besprokene heeft de commissie alvorens haar advies uit te brengen nog nadere inlichtingen ingewonnen bij achtereenvolgens verweerder en appellante. - Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. 3. Het bestreden besluit Bij het bestreden besluit heeft verweerder met overneming van de in het preadvies van de Commissie Beroep en Bezwaar vervatte overwegingen - de bezwaren voor zover gericht tegen de weigering om binnen het deelgemeentelijk gebied van Noord een toeristisch gebied als bedoeld in artikel 3, derde lid van de Winkeltijdenwet aan te wijzen, niet ontvankelijk verklaard; - de bezwaren voor het overige ongegrond verklaard. 4. Het standpunt van appellante Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd. Appellante gaat er van uit dat de voor het jaar 2001 gegeven vrijstelling, betrekking hebbend op 11 koopzondagen, is verleend met toepassing van artikel 3, derde lid, van de Winkeltijdenwet. Dat betekent dat er ruimte is om de situatie voor appellante gelijk of bijna gelijk te maken aan die van bedrijven in het centrum van Rotterdam, die elke zondag geopend zijn. Indien de vrijstelling niet is verleend op grond van artikel 3, derde lid, maar op grond van artikel 3, eerste lid, van de Winkeltijdenwet dient de situatie voor de winkel van appellante gelijk te worden getrokken met die van de winkels in het centrum. Van een toeristische aantrekkingskracht van het centrum, anders dan door de winkelopenstelling is immers geen sprake. Aanvullend kan toepassing worden gegeven aan artikel 4 van de Winkeltijdenwet en artikel 10 van de Winkeltijdenverordening, waarin is bepaald dat ontheffingen kunnen worden verleend ten behoeve van bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard, in verband met de door appellante georganiseerde evenementen. 5. De beoordeling van het geschil Het College overweegt in de eerste plaats dat de zondagen in de jaren 2001 en 2002 waarop appellante blijkens haar aanvraag haar winkel geopend wilde hebben, inmiddels zijn verstreken. Bij een uitspraak van het College over de vraag of het die zondagen betreffende verzoek om openstelling terecht is afgewezen, heeft appellante mitsdien geen belang meer. Het beroep dient dan ook in zoverre niet ontvankelijk te worden verklaard. Voor zover het beroep zich richt tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van appellante, inhoudende dat verweerder had moeten besluiten tot aanwijzing van (een deel van) de deelgemeente Noord als toeristisch gebied als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Winkeltijdenwet overweegt het College als volgt. In het besluit van 27 juni 2001, waarbij de aanvraag van appellante is afgewezen, is niet anders opgemerkt dan dat voor verweerder de wettelijke mogelijkheden ontbreken om buiten de reeds aangewezen zon- en feestdagen nog extra koopzondagen toe te staan als gevraagd. Een weigering om op grond van artikel 3, derde lid, van de Winkeltijdenwet bij verordening het deel van de gemeente waarin de winkel van appellante is gelegen aan te wijzen als gebied met een bijzondere toeristische aantrekkingskracht als bedoeld in genoemd artikel onder a, is, nog daargelaten dat verweerder de bevoegdheid tot het vaststellen van zodanige verordening mist, bij gebreke van een desbetreffend verzoek ook niet impliciet in het besluit van 27 juni 2001 vervat. Hieruit volgt dat verweerder het bezwaar op dit punt terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hiertegen gerichte beroep van appellante is dan ook ongegrond. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. De beslissing Het College: - verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op de afwijzing van het verzoek om aanwijzing van de in de aanvraag genoemde zon- en feestdagen; - verklaart het beroep voor het overige ongegrond. Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. M.J. Kuiper en mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 december 2002. w.g. C.M. Wolters w.g. R.P.H. Rozenbrand