Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF4115

Datum uitspraak2003-02-07
Datum gepubliceerd2003-02-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-001572-02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer: 21-001572-02 Uitspraak dd.: 7 februari 2003 TEGENSPRAAK Gerechtshof te Arnhem economische kamer Tussenarrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Almelo van 2 april 2002 in de strafzaak tegen [W. P. ], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats], [adres]. Het hoger beroep De officier van justitie en de verdachte hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 januari 2003 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van hetgeen door de advocaat-generaal en door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Het onderzoek is niet volledig geweest en zal daarom worden hervat. Het hof acht het noodzakelijk zich een ruimtelijke indruk te vormen van de omvang van het door de ramp getroffen gebied. Het hof zal derhalve de terechtzitting tijdelijk verplaatsen. Onderzoeksverslagen van de Commissie onderzoek vuurwerkramp. De raadsman heeft verzocht de onderzoeksverslagen van de Commissie Onderzoek Vuurwerkramp, voor zover relevant in verband met de in deze zaak te beantwoorden vragen, aan het dossier toe te voegen. Nu de raadsman niet aangeeft welke gegevens hij denkt aan te treffen, noch op welke wijze deze gegevens van belang kunnen zijn met het oog op enige in deze strafzaak te geven beslissing, zal het hof het verzoek afwijzen wegens gebrek aan noodzaak. Verzoek om nader onderzoek naar het verloop van de ramp De raadsman heeft onder verwijzing naar zijn pleitnota voor de terechtzitting in eerste aanleg van 14 maart 2002, verzocht om: · een reconstructie met betrekking tot de uitworp van vuurwerk uit werkbunker C2; · een onderzoek naar het verloop van de brand naast container E2; · een onderzoek naar de brandbaarheid van de gestelde betonplexopbouw van het vermeende karretje dat zich naast container E2 zou hebben bevonden. Nog afgezien van de vraag of het mogelijk is deze onderzoeken uit te voeren op een zodanige wijze dat op basis daarvan op verantwoorde wijze conclusies zouden kunnen worden getrokken over het verloop van de ramp, acht het hof deze onderzoeken niet noodzakelijk. Het verloop van de ramp is immers onderwerp geweest van een zeer uitgebreid onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut. Gelet op de aard en omvang van het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut heeft de verdediging de noodzaak van de door haar gewenste nadere onderzoeken onvoldoende aangegeven. Verzoek tot nader onderzoek naar brief [J.H.L. Z.] De raadsman heeft verzocht om het instellen van nader onderzoek naar de brief van [J.H.L. Z.] die hij per post heeft ontvangen. Ter terechtzitting van 24 januari 2003 heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat de brief bij hem bekend is, dat het Tolteam onderzoek naar deze brief heeft ingesteld, maar dat dit onderzoek niets heeft opgeleverd. De raadsman heeft geen redenen aangevoerd voor de veronderstelling dat nader onderzoek iets zou kunnen opleveren van belang voor enige in deze strafzaak te nemen beslissing. Derhalve zal het hof het verzoek tot nader onderzoek naar voormelde brief afwijzen wegens gebrek aan noodzaak. Verzoek tot het horen van getuigen en deskundigen De raadsman heeft verzocht de oproeping van een aantal getuigen te bevelen waarvan de oproeping niet tijdig aan de advocaat-generaal verzocht en door deze geweigerd of verzuimd is. Hier heeft het hof zich de vraag te stellen of het verhoor van deze getuigen noodzakelijk is. Aangezien echter het onderzoek ter terechtzitting hervat zal dienen te worden en de verdediging dus zonder meer de gelegenheid zal hebben de oproeping van getuigen tijdig voor een volgende zitting te vragen, zal het hof de verzoeken om redenen van proceseconomie toetsen aan de in artikel 288 lid 1 Wetboek van Strafvordering gegeven maatstaf. De verdediging heeft verzocht verschillende getuigen te horen die mogelijk zouden kunnen verklaren over het ontstaan van de brand die uiteindelijk heeft geleid tot de ramp in Enschede op 13 mei 2000. Zo het horen van deze getuigen niet van belang zou zijn voor het vaststellen van de feiten, dan zouden de verklaringen van deze getuigen in ieder geval van belang kunnen zijn voor de bepaling van de hoogte van de straf, aldus de verdediging. Het is op zich juist dat de ramp aanleiding heeft gegeven tot het onderzoek naar alle telastegelegde feiten. Onder de aan verdachte telastegelegde feiten is er slechts één waarbij de ramp in de telastelegging een rol speelt en dat is feit 4 van de telastelegging. Voor het overige gaat de telastelegging over diverse vergrijpen tegen de milieuwetgeving, in het bijzonder het niet in acht nemen van veiligheidsvoorschriften, die zijn telastegelegd zonder dat daarbij enig verband met de ramp wordt gelegd. Dat verband komt wel aan de orde in feit 4. Daar wordt verdachte, kort weergegeven, telastegelegd dat het aan de wijze van bedrijfsvoering en daarmee aan de medeschuld van SE Fireworks te wijten is dat een brand, toen die eenmaal was ontstaan, zich zo heeft kunnen ontwikkelen en/of uitbreiden dat een of meer explosies en/of branden zijn ontstaan met fatale gevolgen. Verdachte wordt voor de wijze van bedrijfsvoering als opdrachtgever of feitelijk leidinggever verantwoordelijk gesteld. Het op enige wijze ontstaan van de eerste brand (en dat impliceert noodzakelijkerwijze ook enige verbreiding daarvan) wordt aan SE Fireworks en verdachte niet verweten. Het hof kan voorshands dan ook niet inzien hoe het belang van de verdediging, ook op het punt van straftoemeting, kan zijn gediend met meer duidelijkheid over die aan hem niet verweten voorgeschiedenis. Dat zal hierna leiden tot afwijzing van een aantal verzoeken tot het horen van getuigen. De raadsman heeft verzocht de getuigen [A. de V.], [R. S.] en [R. B.] te horen. Uit de toelichting op deze verzoeken blijkt dat de raadsman deze getuigen alleen wenst te horen over het ontstaan van de brand. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof het verzoek tot het horen van voormelde getuigen afwijzen, nu redelijkerwijs valt aan te nemen dat de verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad. De verdediging wenst mrs De Muij en Stam te horen over de vraag waarom het openbaar ministerie meende dat de anonieme verdachte van de brandstichting op het terrein van SE Fireworks op 13 mei 2000 mogelijk contact zou opnemen met de verdachte [W. P.]. Het horen als getuige van de officier van justitie die in dezelfde strafzaak als vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie is opgetreden en die derhalve partij is in het geding, past - behoudens bijzondere gevallen - niet in het Nederlandse stelsel van strafvordering. Ingevolge het bepaalde in artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering mag de telecommunicatie van een ieder worden getapt, indien dat in het belang van het onderzoek is en er een redelijk vermoeden is dat gesprekken met de (anonieme) verdachte via het betreffende telefoonnummer zullen worden gevoerd. Uit het dossier blijkt dat op het moment dat de machtiging tot het afluisteren van de telecommunicatie van verdachte werd verzocht, het vermoeden bestond dat verdachte betrokken was bij of wetenschap had over het ontstaan van de brand. Het hof zal het verzoek tot het horen van mrs De Muij en Stam afwijzen nu een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld niet aannemelijk is geworden. De omstandigheden die geleid hebben tot het aanvragen van de machtiging tot het afluisteren van de telecommunicatie van verdachte zijn in het dossier verantwoord en de verdediging heeft ook anderszins niet aannemelijk heeft gemaakt dat het horen van deze getuigen van belang is met het oog op enige door het hof te nemen beslissing. Door deze weigering wordt verdachte niet in zijn verdediging geschaad. De verdediging heeft het verzoek tot het horen van een niet nader te noemen getuige, als gedaan ter terechtzitting van 29 oktober 2002, herhaald. Voorts wenst de verdediging de getuige [N. ten B.] te horen. Beide getuigen zouden mogelijk kunnen verklaren over de mogelijke onvolledigheid van het gemeentedossier over SE Fireworks, wat mogelijk zou kunnen leiden tot het achterhalen van eventuele ontbrekende gedeelten van het dossier. Het hof zal dit verzoek afwijzen nu niet aannemelijk is geworden dat het horen van deze getuige van belang kan zijn met het oog op enige door het hof te nemen beslissing. Door deze weigering wordt verdachte niet in zijn verdediging geschaad. De verdediging heeft verzocht mr Manschot, voormalig hoofdofficier van justitie, te horen omdat hij tijdens een persconferentie zou hebben verklaard dat bij SE Fireworks op 13 mei 2000 te veel vuurwerk was opgeslagen, waardoor het openbaar ministerie de onschuldpresumptie zou hebben geschonden. Dit zou volgens de verdediging, ingevolge het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering tot strafvermindering dienen te lijden. Daargelaten de vraag of de hoofdofficier van justitie, mr Manschot, tijdens een persconferentie voormelde uitlating heeft gedaan, een persconferentie maakt geen deel uit van het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 132 van het Wetboek van Strafvordering. De vermeende uitlating kan derhalve nooit een vormverzuim opleveren, als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Nu het horen van deze getuige niet van belang kan zijn met het oog op enige door het hof te nemen beslissing zal het hof dit verzoek afwijzen. Door deze weigering wordt verdachte niet in zijn verdediging geschaad. De verdediging heeft verzocht de verbalisanten [H.J. W.] en [B.P. de V.] te horen omtrent een door hen opgesteld proces-verbaal voor de behandeling van de vordering gevangenhouding van verdachte. In dit proces-verbaal zouden de verbalisanten in strijd met de waarheid hebben gerelateerd dat de raadslieden van de directeuren van SE Fireworks de media gebruikten om andere getuigen te informeren over essentiële onderwerpen in de verklaringen. Uit het dossier blijkt dat de verbalisanten een proces-verbaal hebben opgemaakt, waarin zij voormelde verdenking meldden. In een later proces-verbaal hebben de verbalisanten gerelateerd dat deze verdenking niet juist was. Het feit dat een verdenking achteraf bezien niet juist blijkt te zijn, betekent nog niet dat de verbalisanten welbewust in strijd met de waarheid de "verdenking" in het proces-verbaal hebben opgenomen, teneinde de raadkamer van de rechtbank te misleiden. Nu de verdediging ook anderszins niet aannemelijk heeft gemaakt dat het horen van deze getuigen van belang kan zijn met het oog op enige door het hof te nemen beslissing zal het hof het verzoek afwijzen. Door deze weigering wordt verdachte niet in zijn verdediging geschaad. De verdediging heeft verzocht J. Mans, burgemeester van Enschede, te horen over het niet vervolgen van de ambtenaren [T. B.] en [M.] omdat hun optreden volgens de officier van justitie binnen de gemeentelijke kaders zou zijn gebleven. Nu het onderwerp waarover de verdediging deze getuigen wenst te horen niet van belang kan zijn met het oog op enige door het hof te nemen beslissing, zal het verzoek worden afgewezen. Door deze weigering wordt verdachte niet in zijn verdediging geschaad. Voor zover de verdediging heeft verzocht een onafhankelijk deskundige te horen over de inwerkingtreding van de milieuvergunning gelet op het bepaalde in artikel 20.8 van de Wet milieubeheer, wijst het hof dit verzoek af. Immers de toepasselijkheid van een wettelijke bepaling is een rechtsvraag waarover de rechter dient te oordelen zonder dat hij gehouden is daarover deskundigen te horen. Dat de advocaat-generaal heeft aangekondigd de deskundige Hurenkamp over dit onderwerp te willen doen horen, doet hieraan niet af. De advocaat-generaal heeft aangekondigd de deskundigen P.C.A.M. de Bruyn, E.G. de Jong en H. Hurenkamp te zullen oproepen. Het hof acht ook het horen van de deskundige F.W.J. Vos noodzakelijk. Het hof zal het verzoek tot het horen van de getuigen [J.H. P.] en [C.E.A de R. van Z.] toewijzen. Voorts acht het hof het horen van de getuigen [H. K.] en [H. C.] noodzakelijk. BESLISSING Het hof: Bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat op 10 februari 2003 te 11.00 uur, waarbij de terechtzitting tijdelijk zal worden verplaatst naar Enschede, waar onder begeleiding van (een) ter zake deskundige(n) van de politie het rampgebied zal worden bezocht teneinde daarvan een ruimtelijke indruk te krijgen. Verzoekt de advocaat-generaal de noodzakelijke voorbereidingen voor voormelde schouw te treffen, waaronder het markeren van het voormalige terrein van SE Fireworks. Bepaalt dat na voormelde schouw het onderzoek ter terechtzitting in het Paleis van Justitie te Arnhem zal worden hervat ter terechtzitting van 11 maart 2003 te 10.30 uur en beveelt de oproeping van de verdachte, tegen dit tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van verdachte. Wijst af het verzoek tot het horen van de getuigen [A. de V.], [R. B.], [R. S.], H. Stam, A. de Muij, R.J. Manschot, [H.J. W.], [B.P. de V.], [N. ten B.], J. Mans en een niet nader genoemde getuige. Beveelt de oproeping van de deskundige F.W.J. Vos, Mengelskamp 38, Schottheide, Kranenburg, Duitsland tegen de terechtzitting van 11 maart 2003 te 10.30 uur. Bepaalt dat: · de deskundigen P.C.A.M. de Bruyn, werkzaam bij het NFI en E.G. de Jong, werkzaam bij TNO worden opgeroepen tegen de terechtzitting van 11 maart 2003 te 10.30 uur; · de deskundigen H. Hurenkamp, werkzaam bij VROM/MBT wordt opgeroepen tegen de terechtzitting van 13 maart 2003 te 09.30 uur; Beveelt de oproeping van: · de getuigen [J.H. P.] en [C.E.A de R. van Z.], werkzaam als rechercheur bij de Politieregio Twente, tegen de terechtzitting van 17 maart 2003 te 09.30 uur; · de getuigen [H. K.] en [H. C.] tegen de terechtzitting van 18 maart 2003 te 09.30 uur. Wijst af de overige gedane verzoeken tot toevoeging van stukken aan het dossier en tot het doen uitvoeren van onderzoekshandelingen. Aldus gewezen door mr Mannoury, voorzitter, mrs Denie en Koksma, raadsheren, in tegenwoordigheid van mrs Collombon en Van Laethem, griffiers, en op 7 februari 2003 ter openbare terechtzitting uitgesproken.