Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF4382

Datum uitspraak2003-02-12
Datum gepubliceerd2003-02-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200202008/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200202008/1. Datum uitspraak: 12 februari 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Betonmortelcentrale Flevoland B.V.", gevestigd te Dronten, appellante, en het college van gedeputeerde staten van Flevoland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 22 mei 2000, kenmerk MB/00.090921/C, heeft verweerder op verzoek van burgemeester en wethouders van Dronten krachtens artikel 47 van de Wet geluidhinder voor een aantal woningen een ten hoogste toelaatbare waarde voor de geluidbelasting vanwege een industrieterrein vastgesteld. Bij besluit van 26 maart 2002, kenmerk BACO/02.093278/L, verzonden op 27 maart 2002, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 9 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 10 april 2002, beroep ingesteld. Bij brief van 16 mei 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2002, waar appellante vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door J.S. Elzinga, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Artikel 53, eerste lid, van de Wet geluidhinder bepaalt dat behoudens het bepaalde in artikel 64 de gemeenteraad binnen twee jaar na het tijdstip van in werking treden van dit hoofdstuk voor elk binnen zijn gemeente gelegen terrein dat op dat tijdstip reeds een bestemming heeft, die de mogelijkheid van vestiging van inrichtingen, behorende tot een krachtens artikel 41 aangewezen categorie, insluit, een rond dat terrein gelegen zone vast stelt, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. Artikel 59, eerste lid, van de Wet geluidhinder bepaalt dat indien op 1 juli 1993 geen zone krachtens of met overeenkomstige toepassing van artikel 53 is vastgesteld, zich rond de betrokken terreinen een zone bevindt, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege die terreinen de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. Artikel 59, tweede lid, van de Wet geluidhinder bepaalt dat de in het eerste lid bedoelde zone het gebied omvat waarbinnen op 1 juli 1993 een hogere geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, dan 50 dB(A) optreedt. 2.2. Appellante voert aan dat de, volgens verweerder van rechtswege geldende 50 dB(A) geluidzone niet is beschreven en zeker niet is vastgelegd in de huidige Wet milieubeheer vergunning van 1998. De ligging van de 55 dB(A) contour had, naar haar mening, dan ook niet op basis van de door verweerder gehanteerde zone kunnen worden vastgesteld. Dit brengt, volgens haar, een aantasting van haar rechtszekerheid met zich mee. 2.2.1. Verweerder stelt dat op grond van artikel 59 van de Wet geluidhinder met ingang van 1 juli 1993 van rechtswege een geluidzone is ontstaan voor het terrein van de onderhavige betonmortelcentrale. Volgens verweerder is deze zone op juiste wijze beschreven in de in 1998 afgegeven Wet milieubeheer vergunning voor deze centrale. Hij is van mening dat hij zich bij het nemen van het bestreden besluit op deze beschrijving mocht baseren en dat hiermee geen afbreuk wordt gedaan aan de rechtszekerheid van appellante. 2.2.2. De Afdeling stelt vast dat de onderhavige betonmortelcentrale van appellante op 1 juli 1993 viel onder artikel 1, categorie VI, onder e, van het Besluit categorie A-inrichtingen Wet geluidhinder (thans bijlage I, categorie 11.3, onder c, van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer). Ingevolge artikel 2.4 van laatstgenoemd besluit is dan sprake van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder waarvoor op grond van artikel 53 van de Wet geluidhinder een geluidzone dient te worden vastgesteld. De gemeenteraad van Dronten heeft echter geen geluidzone vastgesteld voor het industrieterrein waarop de betonmortelcentrale van appellante is gelegen. Dit is, volgens deze gemeente, niet gebeurd omdat in 1987 bij een partiële herziening van het uit 1971 stammende bestemmingsplan voor het betreffende industrieterrein “Industrieterrein woonkern Dronten”, de vestiging van zogenoemde categorie A-inrichtingen werd uitgesloten. Dit neemt echter niet weg dat krachtens het in het bestemmingsplan opgenomen overgangsrecht de inrichting van appellante nog wel op het betreffende industrieterrein aanwezig mocht zijn en zelfs mocht worden vernieuwd. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat op grond van artikel 59 van de Wet geluidhinder met ingang van 1 juli 1993 van rechtswege een geluidzone is ontstaan voor het terrein van de onderhavige betonmortelcentrale. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de onderhavige inrichting op en rond 1 juli 1993 niet in werking was. Dit betekent dat op de in artikel 59, tweede lid, van de Wet geluidhinder genoemde peildatum de geluidbelasting vanwege de onderhavige betonmortelcentrale nihil was. Gelet op genoemd artikellid en de hieraan in de circulaire “Toepassing artikel 59 Wet geluidhinder” van 4 januari 1993 van het Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gegeven uitleg valt de geluidzone in een dergelijke situatie samen met de grens van het betreffende terrein. Verweerder heeft zich bij het nemen van het bestreden besluit echter gebaseerd op de geluidbelasting die voortvloeit uit de in 1998 aan de onderhavige inrichting verleende Wet milieubeheer vergunning. De ligging van de onderhavige geluidzone van rechtswege kan niet aan de hand van de vergunde geluidemissie worden vastgesteld of gewijzigd. Voor een wijziging van een geluidzone dient immers een bestemmingsplanprocedure te worden doorlopen. De door verweerder gevolgde handelswijze is in strijd met artikel 59 van de Wet geluidhinder. De woningen waarvoor in het bestreden besluit een ten hoogste toelaatbare waarde voor de geluidbelasting vanwege een industrieterrein is vastgesteld liggen dan ook niet binnen de van rechtswege geldende geluidzone. Gelet op het bovenstaande is het bestreden besluit in strijd met artikel 66 van de Wet geluidhinder tot stand gekomen. Het beroep is reeds hierom gegrond en de andere beroepsgronden komen niet meer voor behandeling in aanmerking. 2.3. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Flevoland van 26 maart 2002, kenmerk BACO/02.093278/L; III. herroept het besluit van gedeputeerde staten van Flevoland van 22 mei 2000, kenmerk MB/00.090921/C; IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit; V. veroordeelt gedeputeerde staten van Flevoland in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Flevoland te worden betaald aan appellante; VI. gelast dat de provincie Flevoland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van G.K. Klap, ambtenaar van Staat. w.g. Kosto w.g. Klap Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2003 315.