Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF4392

Datum uitspraak2003-02-12
Datum gepubliceerd2003-02-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200106342/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200106342/1. Datum uitspraak: 12 februari 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam “Regio West-Veluwe/Vallei”, thans “Regio De Vallei”, gevestigd te Ede, appellant, en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder. 1. Procesverloop Bij brief van 9 maart 1998 heeft verweerder aan het algemeen bestuur van het openbaar lichaam “Regio West-Veluwe/Vallei”, thans “Regio De Vallei”, (hierna: het algemeen bestuur) meegedeeld dat de getroffen geluidwerende maatregelen aan de woningen Lawickse Allee [nos.] te Wageningen niet in aanmerking komen voor vergoeding uit de door hem beschikbaar gestelde budgetten en dat het algemeen bestuur de gedeclareerde bestedingen voor deze woningen bij de eerstvolgende jaarverantwoording dient te corrigeren. Bij besluit van 15 februari 2001 heeft verweerder in het kader van de vaststelling van de subsidie voor het jaar 1998 op grond van artikel 10f van het Bijdragenbesluit openbare lichamen milieubeheer (Stb. 1997, 141, hierna: Bijdragenbesluit) een door appellant terug te storten bedrag vastgesteld op ƒ 275.418,40/€ 124.979,42 en heeft hij de niet-subsidiabele en onder de jaarverantwoording 1998 te corrigeren bestedingen, voor de woningen Lawickse Allee [nos.] te Wageningen, vastgesteld op ƒ 76.788,93/€ 34.845,210. Bij besluit van 14 november 2001 heeft verweerder het door het algemeen bestuur gemaakte bezwaar tegen de correctie van de jaarverantwoording 1998 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen de terugvordering van ƒ 275.418,40/€ 124.979,42 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2001, beroep ingesteld. Bij brief van 2 oktober 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door [geluidscoördinator van het openbaar lichaam en geluidsmedewerker van de gemeente Ede], en [geluidsmedewerker] van de gemeente Wageningen, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F.A.G. van Kuijen en ir. D.G. de Gruijter, ambtenaren op het departement, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Anders dan appellant heeft betoogd behelst de brief van 9 maart 1998, kenmerk MBG 98016015, een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Die brief houdt immers een weigering van verweerder in om de door appellant gedeclareerde bestedingen voor geluidwerende maatregelen aan de woningen Lawickse Allee [nos.] te vergoeden. Voorzover in de brief van 15 februari 2001 op die weigering wordt gewezen, houdt deze brief niet meer in dan een feitelijke mededeling omtrent het reeds bij het besluit van 9 maart 1998 ingetreden rechtsgevolg. Voorzover het bezwaar tegen de brief van 15 februari 2001 is gericht tegen die feitelijke mededeling ziet het derhalve niet op een besluit en is het in zoverre terecht niet-ontvankelijk verklaard. 2.2. Ingevolge artikel 1, aanhef, onder m, van het - met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1997 in werking getreden - Bijdragenbesluit wordt onder geluidsbelasting vanwege een weg verstaan: waarde van de geluidsbelasting vanwege een weg, bepaald overeenkomstig het Reken- en Meetvoorschrift wegverkeerslawaai na toepassing van de aftrek, bedoeld in artikel 103 van de Wet geluidhinder. Ingevolge artikel 9, eerste lid, stelt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) een lijst (A-lijst) op van woningen: a. die op 1 maart 1986 een geluidsbelasting vanwege een weg ondervonden van ten minste 65 dB(A), dan wel ten minste 60 dB(A) indien zij deel uitmaken van een verzameling van woningen waarvan ten minste één woning een geluidsbelasting vanwege een weg ondervond van ten minste 65 dB(A); b. die door het gemeentebestuur op grond van artikel 88, eerste lid, van de Wet geluidhinder aan de Minister zijn gemeld, en c. ten aanzien waarvan het gemeentebestuur bij die gelegenheid verklaard heeft dat het treffen van geluidwerende maatregelen de enige oplossing is die in aanmerking komt. Ingevolge artikel 9, derde lid, vermeldt de Minister op de A-lijst per gemeente en per gemeenschappelijke regeling het totaal aan geraamde kosten. Ingevolge artikel 9, vierde lid, zendt de Minister het gemeentebestuur of het bestuur vóór 1 juni 1997 het gedeelte van de A-lijst dat betrekking heeft op de betrokken gemeente of gemeenten. Ingevolge artikel 9, vijfde lid, kan de Minister de A-lijst, ambtshalve of op schriftelijk verzoek van het gemeentebestuur of het bestuur, tot 1 januari 1998 corrigeren. Hij deelt de correcties onverwijld mee aan het betrokken gemeentebestuur of bestuur. Ingevolge artikel 10, eerste lid, onder a, verleent de Minister voor elk van de kalenderjaren 2000 tot en met 2003 een bijdrage in de kosten van: geluidwerende maatregelen aan woningen die genoemd worden op de A-lijst, bedoeld in artikel 9, eerste lid. Ingevolge artikel 10h, derde lid, van het Bijdragenbesluit vordert de Minister, voorzover uit de informatie, bedoeld in artikel 8a, mocht blijken dat het verleende voorschot voor meer dan 50% niet is besteed, het bedrag dat overeenkomt met de overschrijding van dat percentage terug. Ingevolge artikel 14, eerste lid, kan de Minister bij de verlening van een bijdrage als bedoeld in de artikelen 10 of 10a bepalen dat die bijdrage tevens strekt tot bijdrage in de kosten van geluidwerende maatregelen tegen spoorweglawaai aan de woningen die genoemd worden op de lijst, bedoeld in het tweede lid. Met de inwerkingtreding van het Bijdragenbesluit is de Regeling saneringsprogramma verkeerslawaai (hierna: de Regeling) - voorzover thans van belang - ingetrokken. 2.3. Verweerder heeft een door appellant terug te storten bedrag van ƒ 275.418,40/€ 124.979,42 vastgesteld om reden dat de woningen uit de projecten Molenstraat D, MSGnr 28, Molenstraat E, MSGnr 29, Diedenweg MSGnr 505, en Ritzema Bosweg, MSGnr 508, niet op de A-lijst staan. 2.3.1. Appellant kan niet worden gevolgd in het betoog dat - nu de bovengenoemde projecten vóór 1997 zijn gestart - de voorwaarde van vermelding op de A-lijst daarop niet van toepassing is. Immers, reeds bij besluit van 11 december 1995 heeft verweerder op grond van artikel 19 van de destijds geldende Regeling aan appellant voor 1998 een bijdrage toegezegd ten behoeve van de uitvoering van gevelmaatregelen aan woningen die zijn en/of worden opgenomen in - voorzover thans van belang - de zogenoemde A-lijst. Bij besluit van 21 juli 1997 heeft verweerder de voorwaarden waaronder - onder meer - de bijdrage voor 1998 is toegezegd, in die zin gewijzigd dat zij betrekking heeft op de kosten van de in artikel 10, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 14, eerste lid, van het Bijdragenbesluit genoemde maatregelen; deze wijziging houdt verband met de inwerkingtreding van een nieuwe saneringsregeling, in de vorm van - onder meer - het Bijdragenbesluit, waarop verweerder reeds in artikel 19 van de Regeling, alsmede in de toezegging van 11 december 1995 anticipeerde. Uit het voorgaande volgt dat appellant er reeds vóór 1 januari 1997 van moest uitgaan dat slechts geluidwerende maatregelen aan woningen die op de A-lijst staan voor vergoeding in aanmerking komen. Gesteld noch gebleken is van toezeggingen van de kant van verweerder dat de projecten Molenstraat D, MSGnr 28, Molenstraat E, MSGnr 29, Diedenweg MSGnr 505, en Ritzema Bosweg, MSGnr 508, op de A-lijst zouden worden geplaatst. 2.3.2. Ná inwerkingtreding van het Bijdragenbesluit heeft appellant op basis van artikel 9, vijfde lid, nog tot 1 januari 1998 kunnen verzoeken om wijziging van de A-lijst in de door hem voorgestane zin - een mogelijkheid waarop verweerder hem nog in het eerdergenoemde besluit van 21 juli 1997 heeft gewezen -, maar daarvan heeft hij evenwel geen gebruik gemaakt. Overigens is in hetgeen appellant heeft aangevoerd niet gebleken dat de A-lijst niet overeenkomstig artikel 9 van het Bijdragenbesluit is totstandgekomen. Gelet hierop kan appellant evenmin worden gevolgd in het betoog dat de A-lijst ten tijde van het primaire besluit, door opname van de aan de orde zijnde woningen, nog kon worden aangevuld. 2.3.3. Gelet op artikel 1, onder m, van het Bijdragenbesluit faalt het betoog van appellant, dat verweerder bij de vaststelling van de geluidsbelasting van de woningen ten onrechte de aftrek als bedoeld in artikel 103 van de Wet geluidhinder heeft toegepast, evenzeer. 2.4. Omdat verweerder - gezien het voorgaande - op grond van artikel 10h, derde lid, van het Bijdragenbesluit was gehouden om een bedrag terug te vorderen en nu de hoogte van het bedrag door appellant op zichzelf niet wordt bestreden, heeft verweerder terecht een terug te storten bedrag van ƒ 275.418,40/€ 124.979,42 vastgesteld. 2.5. Het beroep is ongegrond. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat. w.g. Van der Does w.g. Schuurman Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2003 282-401.