Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF4419

Datum uitspraak2003-02-12
Datum gepubliceerd2003-02-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200203897/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200203897/1. Datum uitspraak: 12 februari 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: 1. [appellanten sub 1], beiden wonend te [woonplaats], 2. het college van burgemeester en wethouders van Emmen, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Assen van 11 juli 2002 in het geding tussen: [verzoeker], wonend te [woonplaats] en appellanten sub 2. 1. Procesverloop Bij besluit van 19 juni 2001 hebben appellanten sub 2 (hierna: burgemeester en wethouders) met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dit gold vóór 3 april 2002 (hierna: de WRO) aan appellanten sub 1 vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een woning en een stal op het perceel [locatie] (hierna: het perceel). Bij besluit van 22 januari 2002 hebben burgemeester en wethouders onder overneming van het advies van de Commissie rechtsbescherming van 4 december 2001 het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 13 februari 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Assen (hierna: de voorzieningenrechter) met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: de Awb) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, burgemeester en wethouders opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Bij besluit van 13 juni 2002 hebben burgemeester en wethouders de bezwaren van [verzoeker] gegrond verklaard, het besluit van 19 juni 2001 herroepen en de bouwaanvraag aangehouden op grond van artikel 52 van de Woningwet. Bij uitspraak van 11 juli 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de bouwvergunning alsnog wordt geweigerd. Voorts heeft de rechtbank het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en het vooronderzoek heropend om [verzoeker] in de gelegenheid te stellen zich binnen zes weken na verzending van de uitspraak tot de rechtbank te wenden met een gespecificeerd, en met stukken onderbouwd verzoek om schadevergoeding. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten sub 1 bij brief van 17 juli 2002, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2002, en burgemeester en wethouders bij brief van 20 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2002, hoger beroep ingesteld. Appellanten sub 1 hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 9 augustus 2002. Burgemeester en wethouders hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 17 september 2002. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brieven van 5 september 2002 en 14 oktober 2002 heeft [verzoeker] een reactie ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2002, waar [appellant] in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J. van der Veen, ambtenaar der gemeente zijn verschenen. Tevens is [gemachtigde] van [verzoeker], daar gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een bedrijfswoning en een stal op het perceel ten behoeve van een door appellanten sub 1 voorziene uitbreiding van de veestapel. 2.2. Appellanten sub 1 stellen dat [verzoeker] geen belanghebbende is, omdat het bouwwerk waarvoor vergunning is verleend geen invloed heeft op haar op het perceel [locatie] uit te oefenen boomkwekerij. Uit de stukken blijkt echter dat [verzoeker] mede-eigenares is van dit perceel. Reeds hierom is zij als belanghebbende aan te merken. 2.3. De hoger beroepen zijn verder gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat burgemeester en wethouders bij de beslissing op bezwaar van 13 juni 2002 ter uitvoering van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 februari 2002 de bouwvergunning hadden moeten weigeren in plaats van deze te herroepen en de bouwaanvraag aan te houden op grond van artikel 52 van de Woningwet, zoals burgemeester en wethouders hebben gedaan. 2.4. In genoemde uitspraak van 13 februari 2002 oordeelde de voorzieningenrechter dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid toepassing hebben kunnen geven aan de vrijstellingsprocedure van artikel 19 WRO omdat de daarvoor vereiste urgentie ontbrak, aangezien ter zitting was gebleken dat appellanten sub 1 niet langer voornemens waren de veestapel uit te breiden. In de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat, nu noch burgemeester en wethouders, noch appellanten sub 1 tegen deze uitspraak hoger beroep hebben ingesteld, van de juistheid van dit oordeel moet worden uitgegaan. Het betoog van appellanten dat in de uitspraak van 13 februari 2002 is miskend dat de beoogde uitbreiding van de veestapel slechts tijdelijk was uitgesteld, omdat bij uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2002 in zaak no. 200105797/2/M3 is geoordeeld dat voor de uitbreiding een milieuvergunning is vereist, kan reeds hierom geen doel treffen. 2.5. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat indien zich geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan, burgemeester en wethouders geen van dit oordeel afwijkende beslissing konden nemen. 2.6. Appellanten betogen dat het feit dat appellanten sub 1 op 12 april 2002 een milieuvergunning hebben aangevraagd geldt als een nieuw feit, omdat hiermee uitzicht is geschapen op uitbreiding van de veestapel, waardoor het bouwplan voldoende urgent kan worden geacht om vrijstelling op grond van artikel 19 WRO te rechtvaardigen. Dit betoog faalt eveneens. Uit het indienen van de aanvraag blijkt niets meer dan uit de eerdere melding is gebleken. Met het indienen van een aanvraag staat voorts niet vast dat de milieuvergunning ook zal worden verleend. Uitbreiding van de veestapel is derhalve niet op voorzienbare termijn te verwachten. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht het indienen van de aanvraag om milieuvergunning niet aangemerkt als een relevante wijziging van omstandigheden. 2.7. Burgemeester en wethouders betogen tevergeefs dat de voorzieningenrechter ten onrechte met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de bouwvergunning alsnog heeft geweigerd, wegens strijd met het bestemmingsplan. Het besluit tot aanhouding kon niet worden genomen, zonder dat eerst de in dit geval vereiste vrijstelling van de bepalingen van het bestemmingsplan werd verleend. Zonder deze vrijstelling zou zich immers de weigeringsgrond van artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet voordoen. In het besluit op bezwaar van 13 juni 2002 moet de bij het primaire besluit verleende vrijstelling daarom geacht worden te zijn gehandhaafd. Daarmee hebben burgemeester en wethouders echter niet op juiste wijze uitvoering gegeven aan hetgeen de voorzieningenrechter in de uitspraak van 13 februari 2002 heeft overwogen, namelijk dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid de gevraagde vrijstelling konden verlenen. 2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat. w.g. Claessens w.g. Van Meurs-Heuvel Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2003 47-422.