Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF4430

Datum uitspraak2003-02-07
Datum gepubliceerd2003-02-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09-900597-02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09-900597-02 rolnummer 0003 's-Gravenhage, 7 februari 2003 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Turkije) wonende te [adres], thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zuid-West-, Huis van Bewaring "De Dordtse Poorten" te Dordrecht. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 24 januari 2003 . De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.A.W. Knoester is verschenen en gehoord. Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd. De officier van justitie mr Krol heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 2 primair, 5 primair en 6 telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2 subsidiair, 3, 4, 5 subsidiair en 7 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde een contactverbod ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer]. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 2 en 3 (vlindermes en 6 patronen) zullen worden onttrokken aan het verkeer, en dat de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen personenauto, Mercedes [kenteken], zal worden verbeurdverklaard. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.061, te weten € 3.000 ter vergoeding van immateriële schade en € 61,- ter vergoeding van kosten van juridische bijstand, en om de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 3.000,= subsidiair 60 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer]. De telastlegging. Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1. Nietigheid van de dagvaarding/ niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie De raadsman heeft aangevoerd dat het onder 2 subsidiair telastgelegde feit dezelfde feitelijke inhoud heeft als het onder 1 telastgelegde feit, hetgeen, in de visie van de raadsman, met betrekking tot feit 2 subsidiair dient te leiden tot nietigheid van de dagvaarding, aangezien deze niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, en subsidiair tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie omdat de dagvaarding strijdig is met de ratio van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank overweegt naar aanleiding van dit betoog het volgende. Ter ondersteuning van het beroep op de nietigheid van de dagvaarding heeft de raadsman een arrest overgelegd van het Gerechtshof te 's-Gravenhage d.d. 7 oktober 2002. De rechtbank merkt op dat zich in casu een andere situatie voordoet. In de situatie waarover het Gerechtshof heeft geoordeeld leverden de drie cumulatief telastgelegde feiten telkens hetzelfde strafbare feit op, strafbaar gesteld in dezelfde strafbepaling. In het onderhavige geval daarentegen is geen sprake van feiten die dezelfde kwalificatie opleveren, maar van gedragingen die in verschillende strafbepalingen, elk met een onderscheiden strafrechtelijk verwijt, zijn strafbaar gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank wordt uit de telastlegging voldoende duidelijk en begrijpelijk welke feiten verdachte worden verweten. De telastlegging is in overeenstemming met de vereisten die in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering zijn gesteld. Van nietigheid van de dagvaarding is dan ook geen sprake. Nu naar het oordeel van de rechtbank sprake is van gedragingen die in verschillende strafbepalingen, elk met een onderscheiden strafrechtelijk verwijt, zijn strafbaar gesteld, stond het de officier van justitie vrij deze gedragingen, kort gezegd, onder 1 als vrijheidsberoving en onder 2 subsidiair als bedreiging te last te leggen. Het beroep op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie faalt dus eveneens. Vrijspraak. De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding onder 2 primair, 3, 5 primair en 6 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. Met betrekking tot de vrijspraak voor feit 3 overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich meermalen dreigend heeft uitgelaten ten opzichte van het slachtoffer, [slachtoffer], en haar familie, echter zij komt niet toe aan het wettig bewijs dat verdachte de verbale bedreigingen als opgenomen in de telastlegging onder feit 3 heeft geuit, nu daartoe enkel de aangifte van het slachtoffer als bewijsmiddel kan dienen. De bewijsmiddelen. P.M. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 subsidiair, 4, 5, subsidiair en 7 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt B1. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert. Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte heeft zijn (op dat moment) ex-vriendin tegen haar wil vastgehouden in het huis van haar vriendin. Hij heeft haar bedreigd en geslagen met een vuurwapen, haar gedwongen zich uit te kleden en haar vervolgens laten vastbinden. Voorts heeft hij gedreigd dat dit haar laatste dag zou zijn en dat er mensen zouden komen om haar te verkrachten. Vervolgens heeft hij haar gedwongen om met hem mee te gaan en plaats te nemen in zijn auto. Daarnaast heeft verdachte het slachtoffer gedurende langere tijd stelselmatig lastig gevallen door veelvuldig telefonisch contact met haar te zoeken. Verdachte heeft door zo te handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke bewegingsvrijheid van het slachtoffer en heeft bij haar gevoelens van angst opgeroepen. Het slachtoffer heeft deze gebeurtenissen als zeer traumatisch ervaren. Verdachte is volledig voorbijgegaan aan de ingrijpende gevolgen van zijn handelen. De rechtbank rekent verdachte deze feiten dan ook zwaar aan. De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 25 juli 2002 betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld tot langdurige gevangenisstraffen, terzake van onder andere geweldsmisdrijven, wederrechtelijke vrijheidsberoving, bedreiging en wapenbezit. Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden zich thans opnieuw schuldig te maken aan dezelfde strafbare feiten. Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte meegewogen dat het slachtoffer niet altijd duidelijk is geweest in haar houding jegens verdachte nu zij (nadat de relatie met verdachte, naar haar zeggen, was beëindigd) ook zelf, veelvuldig telefonisch dan wel schriftelijk, contact met verdachte heeft onderhouden. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Aan het voorwaardelijk deel verbindt de rechtbank na te melden bijzondere voorwaarde die ertoe strekt dat verdachte ervan wordt weerhouden in de toekomst opnieuw tegen haar wil contact op te nemen met het slachtoffer. Inbeslaggenomen voorwerpen. De rechtbank zal de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 2 en 3 onttrekken aan het verkeer, zijnde deze voorwerpen voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze aan verdachte toebehorende voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang. De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van het blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp onder 1, te weten de personenauto. De rechtbank is van oordeel dat de auto in een te ver verwijderd verband staat met het onder 1 bewezenverklaarde feit. De vordering van de benadeelde partij. [slachtoffer], wonende te [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 6.000 terzake van immateriële schade en € 61, terzake van de eigen bijdrage aan de kosten van juridische bijstand. Ter terechtzitting is namens de benadeelde partij verschenen mr. B.J. Schmitz, advocaat te 's-Gravenhage, die desgevraagd verklaart daartoe door de benadeelde partij schriftelijk te zijn gevolmachtigd en de vordering nader heeft toegelicht. De vordering wordt door de verdediging betwist. De vordering met betrekking tot de immateriële schade vindt haar grondslag in het bij dagvaarding onder 1 en 4 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal deze vordering toewijzen tot een bedrag van € 500, welk bedrag door de rechtbank redelijk wordt geacht. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding aangezien de rechtbank van oordeel is dat de vordering overigens niet zo eenvoudig van aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De vordering met betrekking tot de kosten van juridische bijstand is met de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl deze vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks -naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken- haar grondslag vindt in de bij de dagvaarding onder 1 en 4 telastgelegde en bewezenverklaarde feiten. De rechtbank bepaalt derhalve dat dit deel van de vordering ontvankelijk is en zal deze toewijzen. Schadevergoedingsmaatregel. Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 en 4 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 500,= ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer]. De toepasselijke wetsartikelen. De artikelen: - 14a, 14b, 14c, 24c, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 57, 282, 285, 285b en 300 van het Wetboek van Strafrecht; - 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Beslissing. De rechtbank, verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder 2 primair, 3, 5 primair en 6 telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij; verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1, 2 subsidiair, 4, 5 subsidiair en 7 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt: t.a.v. feit 1: OPZETTELIJK IEMAND VAN ZIJN VRIJHEID BEROVEN EN BEROOFD HOUDEN; t.a.v. feit 2 subsidiair: BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT; t.a.v. feit 4: BELAGING; t.a.v. feit 5 subsidiair: MISHANDELING; t.a.v. feit 7: HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE; verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte te dier zake tot: gevangenisstraf voor de duur van 32 MAANDEN bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 8 MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit; en onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende deze proeftijd op geen enkele wijze contact op zal nemen met het slachtoffer [slachtoffer]; bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; in verzekering gesteld op : 23 juli 2002, in voorlopige hechtenis gesteld op : 25 juli 2002 verklaart onttrokken aan het verkeer de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 2 en 3, te weten 1 vlindermes en 6 patronen, LUGER; gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1, te weten 1 personenauto, [kenteken], Mercedes 129; wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe en veroordeelt verdachte voorts: om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], wonende te [adres], een bedrag van € 561 =, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding, en dat deze haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen; bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten draagt; legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 500 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer]; bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen; bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs Donker, voorzitter, Bergman en De Goede, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Talsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 februari 2003. parketnummer 09/900597-02