Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF4443

Datum uitspraak2003-02-10
Datum gepubliceerd2003-02-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200271402
Statusgepubliceerd


Indicatie

Moord op echtgenote door haar over het balkon te duwen: 12 jaar gevangenisstraf.


Uitspraak

rolnummer 2200271402 parketnummer 1100622601 datum uitspraak 10 februari 2003 tegenspraak GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken ARREST gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Dordrecht van 30 mei 2002 in de strafzaak tegen de verdachte: [naam verdachte], geboren te [plaats] op [datum], 1. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 4 november 2002 en 27 januari 2003. 2. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd. 3. Procesgang In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest. Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. 4. Beslissing op de verzoeken In hoger beroep heeft de raadsman verzocht dr. L.B. als getuige te horen. De raadsman heeft ter onderbouwing hiervan aangevoerd hetgeen staat vermeld in op de terechtzittingen van 4 november 2002 en 27 januari 2003 overgelegde pleitaantekeningen. De hof wijst het verzoek van de raadsman af. Nu het rapport van deze deskundige niet door het hof tot het bewijs wordt gebezigd en ook overigens niet in de beschouwingen is betrokken voorzover het de passages betreft zoals door de verdediging bedoeld, valt redelijkerwijs aan te nemen dat door de afwijzing van het verzoek de verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad. Voorts heeft de raadsman in hoger beroep verzocht drs. P.J. van K. als deskundige te benoemen met de opdracht een onderzoek te doen naar de totstandkoming van de bekentenissen van de verdachte en vervolgens te rapporteren omtrent de wijze van totstandkoming en de waarde van die bekentenissen. De raadsman heeft ter onderbouwing hiervan aangevoerd hetgeen staat vermeld in zijn voormelde pleitaantekeningen. Het hof, kennis genomen hebbend van de op de verhoren van de verdachte betrekking hebbende stukken, waaronder de verhoren van de desbetreffende verbalisanten door de rechter-commissaris, wijst ook dit verzoek van de raadsman af. Het is bij uitstek de taak van de rechter om de betreffende verklaringen van de verdachte op hun merites te waarderen. Het hof is dan ook tot het oordeel gekomen dat bedoelde deskundigenonderzoek niet kan bijdragen aan enige in deze zaak te nemen beslissing. 5. Beoordeling van het vonnis Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. 6. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt. Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. 7. Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen. 8. Bewijsoverwegingen Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman bepleit dat de door de verdachte afgelegde (bekennende) verklaringen van het bewijs dienen te worden uitgesloten, aangezien zij op een onrechtmatige wijze zijn verkregen, dan wel als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. De raadsman heeft ter onderbouwing hiervan aangevoerd de punten welke zijn vermeld en uiteengezet in zijn ter terechtzitting van het hof op 27 januari 2003 overgelegde en aan het proces-verbaal van die terechtzitting gehechte pleitaantekeningen. Het hof verwerpt de stelling van de raadsman. Het hof overweegt hiertoe: - Het door de raadsman bedoelde bevel beperkingen is aangevraagd en verleend in het belang van het onderzoek welke in het bijzonder bestond uit het (nader) horen van getuigen, onder wie zich familieleden van de verdachte bevonden. Voorkomen diende te worden dat de verdachte deze getuigen zou trachten te beïnvloeden, ook in de periode waarin hij nader werd verhoord en werd geconfronteerd met de getuigenverklaringen. Het hof acht het derhalve niet aannemelijk (geworden) dat de beperkingen zijn gebruikt voor een ander doeleinde dan waarvoor deze zijn verleend. Daar komt bij dat noch de raadsman van de verdachte, noch de verdachte zelf op enig moment heeft verzocht om opheffing van de beperkingen. Het hof acht te minder aannemelijk dat de bedoelde beperkingen hebben bijgedragen aan de bekentenissen van de verdachte, nu de verdachte ook nadat de beperkingen waren opgeheven, zijn bekentenissen heeft herhaald, ook tegenover de rechter in raadkamer. - Ook acht het hof het niet aannemelijk geworden dat de verdachte door de duur van de verhoren en de wijze waarop deze zijn afgenomen zou zijn gebracht tot uitspraken die niet in vrijheid van verklaren zijn afgelegd. Het moge zijn dat de verdachte soms langdurig is ondervraagd en dat de ondervraging soms is voortgezet ook nadat de verdachte te kennen had gegeven te willen stoppen, maar zulks op zich genomen maakt nog niet dat de verklaringen van de verdachte niet in vrijheid zijn afgelegd. Ook overigens is daarvan niet gebleken, mede ook gelet op hetgeen de verhorende politiefunctionarissen als getuigen gehoord, daaromtrent hebben verklaard. - Evenmin acht het hof aannemelijk geworden dat de door de verbalisanten tegenover de verdachte ter sprake gebrachte mogelijke dreiging van eerwraak van de familie van het slachtoffer jegens hem, dan wel jegens zijn familie, tot een dusdanige emotionele druk bij de verdachte heeft geleid, dat verdachte ertoe is gebracht een bekennende verklaring af te leggen. - Dat de bekennende verklaringen van de verdachte niet op alle onderdelen van de feitelijke toedracht geheel gelijkluidend zijn, maakt zijn herhaalde bekentenis naar het oordeel van het hof niet minder geloofwaardig, nu de bekennende verklaringen op de belangrijkste onderdelen zeer wel als consistent zijn aan te merken. Wat betreft het inzetten van een politieman als ("gedetineerde") informant heeft de raadsman betoogd (op pagina 9 van de pleitnotitie): "De conclusie kan geen andere zijn [dan] dat artikel 6 van het EVRM in dit verband is geschonden [...] De verdediging is derhalve van mening dat de verklaringen van deze informant niet voor het bewijs mogen worden gebruikt". Het hof overweegt als volgt. Voorop zij gesteld dat het op deze wijze inzetten van een informant niet heeft geleid tot een mededeling van de verdachte, die kan gelden als een bekentenis. Hetgeen de verdachte tegenover de informant heeft verklaard, wordt door het hof niet tot het bewijs gebezigd en is ook niet in de overweging van het hof betrokken, zodat reeds daarom aan dit verweer wordt voorbijgegaan. Ook overigens is niet van enige rechtsschending dan wel onrechtmatigheid gebleken. 9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Moord. 10. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 11. Strafmotivering De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het impliciet primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft met voorbedachten rade zijn echtgenote, een jonge vrouw en bovendien moeder van twee zeer jonge kinderen, op een gruwelijke wijze van het leven beroofd door haar van het balkon van hun gezamenlijke woning te gooien of te duwen, waardoor zij dodelijk ten val is gekomen. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij zijn vrouw om onduidelijke motieven en in haar eigen woning, bij uitstek een plaats waar men zich veilig waant, om het leven heeft gebracht. De verdachte heeft zijn kinderen van hun moeder beroofd en de nabestaanden van zijn echtgenote onzegbaar veel leed toegebracht. De verdachte heeft het slachtoffer het meest fundamentele recht ontnomen waar de mens over beschikt: het recht op leven. Het resultaat van dit delict en de wijze waarop het is uitgevoerd dragen een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengen in de samenleving angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. De verdachte heeft zich verzet tegen een persoonlijkheidsonderzoek. Het hof kan derhalve niet anders dan de verdachte volledig toerekeningsvatbaar te achten voor het door hem gepleegde feit. Van enige contra-indicatie te dezen is niet gebleken. Hoewel is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 24 januari 2003, niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, acht het hof, gelet op de ernst van het delict, alleen een gevangenisstaf van lange duur, zoals na te melden, passend en geboden. 12. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht. 13. Beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart bewezen dat de verdachte het impliciet primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het impliciet primair bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het impliciet primair bewezenverklaarde. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF JAREN. Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Dit arrest is gewezen door mrs. Van Nievelt, Van Boven en Coster van Voorhout in bijzijn van de griffier mr. Kloos. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 februari 2003. Bewezenverklaring: Hij op 26 augustus 2001 te Zwijdrecht opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer] (zijn vrouw) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] over (de reling van) het balkon gegooid, althans over (de railing van het balkon) geduwd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.