Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF4645

Datum uitspraak2002-11-12
Datum gepubliceerd2003-02-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-000804-02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer: 21-000804-02 Uitspraak dd.: 12 november 2002 TEGENSPRAAK Gerechtshof te Arnhem meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 8 december 1998 in de strafzaak tegen Verdachte B Het hof heeft kennis genomen van - het vonnis van de rechtbank te Almelo van 8 december 1998, waarbij verdachte ter zake van het onder 1 en 2 telastegelegde tot straf is veroordeeld; - het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 4 november 1999, waarbij in hoger beroep het vonnis van voornoemde rechtbank, waarvan beroep, is vernietigd en het gerechtshof opnieuw rechtdoende verdachte ter zake van het onder 1 en 2 telastegelegde heeft vrijgesproken. - het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 20 november 2001, waarbij het arrest van het gerechtshof te Arnhem ten aanzien van de vrijspraak met betrekking tot het onder 1 telastegelegde is vernietigd en de zaak in zoverre naar dit hof is terugverwezen, teneinde deze zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen Het hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis van 8 december 1998 hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is -na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad- gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 oktober 2002 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg alsmede naar aanleiding van het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 4 november 1999, voor zover dit niet door de Hoge Raad werd vernietigd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het hof verenigt zich niet met het vonnis, waarvan beroep, voor zover dit thans na verwijzing door de Hoge Raad nog aan het oordeel van het hof is onderworpen, zodat dit vonnis, voor zover daarbij omtrent het onder 1 telastegelegde is beslist, behoort te worden vernietigd en in zoverre opnieuw moet worden rechtgedaan. De telastelegging Aan verdachte is, voor zover thans nog van belang, bij inleidende dagvaarding telastegelegd, dat: (zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II) Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewezenverklaring Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: Feit 1: hij in de maand augustus 1997 te Schiphol in de gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met anderen een meisje (verondersteld geboren te zijn te S ) (vanuit het buitenland) over de grenzen van het Rijk in Europa heeft gevoerd met het oogmerk dat meisje wederrechtelijk onder de macht van een ander, namelijk a en b, te brengen en dat meisje met een valse identiteit buiten de officiële adoptieprocedure om in een situatie gebracht waarin een (officiële) status haar ontbreekt. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken. Verweer bestanddeel "voeren" De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem telastegelegde, nu in het onderhavige geval aan het bestanddeel "voeren" niet wordt voldaan. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat aan het bestanddeel "voeren" pas is voldaan als er sprake is van enige onvrijwilligheid ten aanzien van het vervoerd worden en dat nu de moeder van het meisje afstand heeft gedaan van haar dochter en het meisje geen eigen wil had, daarvan geen sprake is. Het hof stelt voorop dat het bestanddeel voeren naar zijn letterlijke betekenis neutraal van aard is. Dat het kind tussen het buitenland en Nederland en binnen Nederland is vervoerd staat voldoende vast. Daar komt bij dat er in het onderhavige geval sprake is van een zeer jeugdig kind dat zelf geen enkele zeggenschap omtrent het "voeren" heeft gehad en daartoe ook niet in staat is, terwijl door middel van valse documenten de werkelijke staat van het kind was afgeschermd of zelfs tenietgedaan. Het hof verwerpt derhalve het verweer. Verweer bestanddeel wederrechtelijkheid De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat het bewijs voor het telastegelegde feit mensenroof ontoereikend is, daar de telastegelegde wederrechtelijkheid, welk in het begrip mensenroof besloten ligt, niet bewezen kan worden. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Voor de beantwoording van de vraag of verdachte het meisje wederrechtelijk onder de macht van een ander heeft gebracht, is niet bepalend of de biologische moeder vrijwillig afstand heeft gedaan van haar dochter of op een andere wijze toestemming heeft verleend tot het telastegelegde handelen. Het verweer van de raadsman miskent dat verdachte en zijn medeverdachten wederrechtelijk hebben gehandeld door het meisje een nieuwe en valse identiteit te geven door voor te wenden dat c de biologische moeder van het meisje was. Het hof verwerpt derhalve het verweer. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op het misdrijf ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde: Het medeplegen van mensenroof. Strafbaarheid van de verdachte De raadsman van verdachte heeft voorts ter terechtzitting betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, daar verdachte verschoonbaar heeft gedwaald ten aanzien van de reikwijdte van artikel 278 van het Wetboek van Strafrecht. De gronden voor dit verweer zijn nader verwoord in de door de raadsman aan het hof overgelegde en aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Het hof overweegt dat het adopteren van kinderen, zowel in Nederland als in het buitenland, volgens vast omlijnde procedures is geregeld. De omstandigheid dat er ten tijde van het feit in de literatuur en wetsgeschiedenis niet gerept wordt over de vraag of "over de grenzen van het Rijk in Europa voeren" ook het geval behelst waarin een persoon vanuit het buitenland naar Nederland wordt gebracht heeft slechts beperkte betekenis. Verdachte kon er in redelijkheid niet vanuit gaan dat zijn gedraging niet onder de Nederlandse strafwet viel. In de wetsgeschiedenis en literatuur wordt niet uitdrukkelijk de strafbaarheid van gedrag als telastegelegd uitgesloten. Met name gelet op het feit dat illegale handelingen dienden te worden verricht ten behoeve van het vervoer van het kind, kon op zijn minst van verdachte verwacht worden dat hij bij een bevoegde en gezaghebbende persoon of instantie had geïnformeerd. Van verschoonbare dwaling is derhalve geen sprake. Het hof verwerpt dan ook dit verweer. Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. Oplegging van straf en/of maatregel Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- dat door feiten als de onderhavige de rechtsorde in ernstige mate wordt geschokt, nu een klein meisje als was zij handelswaar naar Nederland is gehaald, waarmee grote geldsommen waren gemoeid. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat het kind later onder deze gang van zaken psychisch te lijden zal hebben. Immers, verdachte en zijn medeverdachten hebben ervoor gezorgd dat het kind haar werkelijke identiteit is ontnomen, nu zij niet meer haar eigen naam draagt en er ten aanzien van haar slechts valse documenten, waaronder een paspoort, voorhanden zijn. Aan de andere kant ziet het hof, mede gelet op het tijdsverloop dat sinds het plegen van de strafbare feiten is verstreken, geen aanleiding om een vrijheidsstraf aan verdachte op te leggen die meebrengt dat verdachte thans nog daadwerkelijk detentie dient te ondergaan. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op artikel 27, 47, 57 en 278 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht: Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 telastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en voor zover aan het oordeel van dit hof is onderworpen, en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde: Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden. Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Aldus gewezen door mr Van Ditzhuijzen, voorzitter, mrs Vegter en Berger, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Fleuren, griffier, en op 12 november 2002 ter openbare terechtzitting uitgesproken. Mr Berger is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.