Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF4648

Datum uitspraak2002-11-12
Datum gepubliceerd2003-02-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers21-001902-02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer: 21-001902-02 Uitspraak dd.: 24 januari 2003 TEGENSPRAAK Gerechtshof te Amsterdam zitting houdende te Arnhem meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Utrecht van 24 juli 2002 in de strafzaak tegen verdachte, geboren te X, wonende te Y, thans verblijvende in Z. Het hoger beroep De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Bij voormeld vonnis werd verdachte vrijgesproken van het onder 2 telastegelegde en ter zake van doodslag, verkrachting meermalen gepleegd en poging tot verkrachting veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 januari 2003 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen. De telastelegging Aan verdachte is telastegelegd, zoals deze telastelegging in eerste aanleg nader is omschreven en in hoger beroep is gewijzigd, dat: (zie voor de inhoud van de telastelegging zoals deze luidt na de toegewezen vordering nadere omschrijving telastelegging en vordering wijziging telastelegging bijlage II) Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Met betrekking tot het onder 1 subsidiair onder a telastegelegde feit leest het hof na het woord "immers" de woorden "met voormeld opzet" in omdat hier sprake is van een kennelijke omissie. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Vrijspraak Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 1 primair en onder 1 subsidiair onder b telastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt hierbij met betrekking tot het onder 1 subsidiair onder b telastegelegde dat uit wettige bewijsmiddelen wel blijkt dat verdachte het lichaam van het slachtoffer seksueel is binnengedrongen maar dat met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat het slachtoffer nog in leven was op het moment dat verdachte haar lichaam seksueel binnendrong. Bewezenverklaring Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair onder a, onder 2, onder 3, onder 4 primair en onder 5 primair telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat: Feit 1 subsidiair a) hij op of omstreeks 24 mei 2001 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk slachtoffer A van het leven heeft beroofd, immers met voormeld opzet heeft hij alstoen aldaar die A (met kracht) bij haar keel vastgepakt en/of in de keel van die A geknepen en/of de keel van die A gedurende langere tijd dichtgeknepen gehouden, althans zodanig uitwendig geweld op die A toegepast dat zij tengevolge daarvan is overleden. Feit 2 Hij in of omstreeks de periode van 1 april 1999 tot 30 juni 1999, althans in het jaar 1999, te Nijkerk, althans in het arrondissement Arnhem door geweld en door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid bestaande uit - het meenemen van slachtoffer B in een door hem bestuurde auto naar een parkeerplaats (langs de snelweg) en het vergrendelen van de portieren van die auto en - het vastpakken van die B bij haar arm of schouder en vervolgens naar de achterbank van de auto duwen/trekken van die B en - het uittrekken van de legging en de onderbroek van die B en - het (met kracht) dichtknijpen van de keel van die B en - het toevoegen van de woorden "Als je dat nog een keer doet, vermoord ik je", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en - het (aldus) doen ontstaan van een dreigende situatie voor die B, slachtoffer B heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte meermalen zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of de anus van die B geduwd/gebracht; Feit 3 hij in of omstreeks de periode van 15 mei 2000 tot en met 1 juli 2000, althans in het jaar 2000, te Nijkerk, althans in het arrondissement Arnhem, door geweld en bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid bestaande uit het vanuit Utrecht meenemen van slachtoffer C in een door verdachte bestuurde auto naar een parkeerplaats (langs een snelweg) en het vergrendelen van de portieren van de auto en het op die C gaan zitten en het meermalen in het gezicht slaan van die C en het (op strenge toon) zeggen "werk je mee", althans woorden van gelijke aard en het dichtknijpen van de keel van die C en het gedurende zodanig lange tijd dichtgeknepen houden van de keel van die C dat die C het bewustzijn verloor, en het aldus voor die C een bedreigende situatie doen ontstaan, slachtoffer C heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die hebben bestaan uit het seksueel binnendringen, immers heeft hij zijn penis geduwd/gebracht in de vagina van die C; Feit 4 Primair hij in de periode van 1 januari 2001 tot en met 24 mei 2001 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid slachtoffer D te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, opzettelijk - die D in zijn, verdachtes, auto heeft meegenomen en - zijn arm om die D heeft geslagen en - tegen die D heeft gezegd: "ik heb zin om met je te neuken" en "heb ik daar al die moeite voor gedaan" en "wat denk je nou, hier blijven jij", althans woorden van soortgelijke strekking en - die D bij haar haren heeft gepakt en hard aan die haren heeft getrokken en - bovenop die D is gaan zitten/liggen en die D bij haar keel heeft gepakt en - aldus voor die D een bedreigende situatie heeft doen ontstaan, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid. Feit 5 Primair hij in de periode van 1 april 2001 tot en met 24 mei 2001 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld en door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid slachtoffer E te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, opzettelijk - tegen die E heeft gezegd: "Ik zal je goed betalen" en "Ik wil dat je meegaat" - en de fiets van die E heeft vastgepakt en die E van de fiets heeft getrokken - en die E met beide handen bij haar keel heeft gepakt en met kracht in haar keel heeft geknepen - en daarbij heeft gezegd "Had je maar gewoon met me mee moeten gaan" - en -terwijl hij de keel van die E (krachtig) dicht bleef drukken- die E over de a-weg heeft meegesleurd/meegetrokken - en tegen die E heeft gezegd dat ze niet moest schreeuwen, want anders zou hij weer haar keel dichtdrukken, en "Zo nou ga je me eens lekker verwennen", althans woorden van gelijke strekking - en -nadat die E was opgestaan en weggerend- die E achterna is gegaan - en die E opnieuw bij haar keel heeft gepakt - en de keel van die E heeft dichtgeknepen en die keel gedurende zodanig lange tijd heeft dichtgeknepen gehouden dat die E het bewustzijn heeft verloren en aldus voor die E een bedreigende situatie heeft doen ontstaan, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken. Bespreking van een bewijsuitsluitingsverweer De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte aanvankelijk ten onrechte niet meteen als verdachte doch als getuige werd gehoord. Daardoor is verzuimd verdachte te wijzen op het hem toekomende zwijgrecht. De raadsman verbindt hieraan de conclusie dat wat verdachte heeft verklaard niet voor het bewijs mag worden gebezigd. Het hof kan de juistheid van hetgeen door de raadsman is aangevoerd in het midden laten, nu bij het nemen van de bewijsbeslissing generlei rol heeft gespeeld hetgeen verdachte aan opsporingsambtenaren heeft verklaard tijdens verhoren waarbij voorafgaand aan verdachte geen cautie (als bedoeld in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering) werd gegeven. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op de misdrijven ten aanzien van het onder 1 subsidiair onder a bewezenverklaarde: doodslag ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde telkens: verkrachting ten aanzien van het onder 4 primair en 5 primair bewezenverklaarde telkens: poging tot verkrachting. Strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. Oplegging van straf en/of maatregel Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft met een aan harddrugs verslaafde prostituee afgesproken dat zij tegen betaling seksuele handelingen zou verrichten. Nadat verdachte met deze vrouw op een enigszins afgelegen plek was aangekomen, heeft het slachtoffer op enig moment aan verdachte te kennen gegeven niet aan zijn verlangens te willen voldoen. Verdachte is vervolgens erg kwaad geworden. Hij heeft het slachtoffer met kracht bij haar keel vastgegrepen, de keel dichtgedrukt en enige tijd dichtgedrukt gehouden. Het slachtoffer is terstond of kort nadien overleden. Met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld of het slachtoffer nog in leven was toen verdachte na het uitoefenen van voormeld geweld zijn penis in de mond en vervolgens in de vagina van het slachtoffer bracht. Het handelen van verdachte was primair gericht op het dwingen van het slachtoffer alsnog gevolg te geven aan zijn seksuele wensen. Bij de beoordeling van de ernst van dit eerste feit heeft het hof in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat naar moet worden aangenomen zijn opzet bij het uitoefenen van het geweld op het slachtoffer niet rechtstreeks gericht was op het doden van het slachtoffer. Bij de verdachte was naar het oordeel van het hof sprake van opzet in voorwaardelijk vorm (kansopzet). Verdachte heeft willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door het door hem uitgeoefende geweld het slachtoffer zou komen te overlijden. De twee verkrachtingen en twee pogingen daartoe zijn voor het merendeel gepleegd ten aanzien van aan harddrugs verslaafde prostituees. Meestal ging het daarbij om slachtoffers waarmee verdachte contact had gemaakt in of in de buurt van Hoog Catharijne in Utrecht en die met verdachte meegegaan waren om tegen betaling seksuele diensten te verrichten doch op een gegeven moment niet langer daartoe bereid waren. Bij de verkrachtingen drong verdachte onbeschermd met zijn penis het lichaam van de slachtoffers binnen. Eén verkrachting vond zowel vaginaal als anaal plaats. Verdachte is een aantal malen buitengewoon gewelddadig opgetreden. Enkele keren heeft hij bij de slachtoffers zodanig geweld op hun hals/keel uitgeoefend dat zij voor hun leven vreesden. In één geval heeft het slachtoffer gedurende enige tijd het bewustzijn verloren. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de zwakke positie van zijn slachtoffers, prostituees die, om in hun verslaving te kunnen voorzien, zich vaak genoodzaakt achten om als prostituee grote risico's te aanvaarden. De bijzondere ernst van de bewezen verklaarde feiten rechtvaardigt in beginsel een zeer langdurige gevangenisstraf. Verdachte heeft bij herhaling geweigerd aan een onderzoek van een psycholoog en een psychiater mee te werken. In die weigering heeft hij volhard tijdens een opname in het Pieter Baan Centrum. Het hof beschikt derhalve niet over recente beoordelingen van verdachte door dergelijke gedragskundigen. Eerder omtrent verdachte uitgebrachte rapporten door gedragskundigen bieden te weinig steun om met voldoende mate van zekerheid tot het oordeel te komen dat er bij verdachte sprake was van een stoornis van zijn geestvermogens, van een gebrekkige ontwikkeling of van andere in zijn persoon gelegen factoren tengevolge waarvan de bewezenverklaarde feiten hem niet of slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De omstandigheid dat verdachte reeds eerder is veroordeeld voor zedendelicten en andere delicten waarbij de lichamelijke en/of geestelijke integriteit van anderen is geschonden biedt -ook niet in samenhang met de inhoud van eerdere over verdachte uitgebrachte gedragskundige rapporten en de aard en ernst van de thans bewezenverklaarde feiten - onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. In 1997 werd verdachte ter zake van vermogensdelicten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden waarvan een gedeelte groot 2 maanden voorwaardelijk. In 1999 werd verdachte ter zake van een zedendelict, een mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan een gedeelte groot 3 maanden voorwaardelijk. In 2000 werd verdachte voor een zedendelict en wegens bedreiging met een misdrijf tegen het leven veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar. Het hof acht het risico aanmerkelijk dat verdachte zonder behandeling opnieuw strafbare feiten zal begaan waardoor de geestelijke en lichamelijk integriteit van anderen ernstig geschaad wordt of kan worden. Er bestaat thans geen enkel zicht op een mogelijke behandeling van verdachte. Deze daardoor verhoogde kans op recidive weegt in het nadeel van verdachte bij de bepaling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf. Bijzondere omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte die tot matiging van de op te leggen gevangenisstraf zouden kunnen leiden zijn het hof niet gebleken. Alles afwegend is het hof van oordeel dat niet volstaan kan worden met de oplegging van een gevangenisstraf van kortere duur dan hierna vermeld. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 57, 63, 242 en 287 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht: Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en onder 1 subsidiair onder b telastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair onder a, onder 2 en 3, onder 4 primair en onder 5 primair telastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 (dertien) jaren. Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Aldus gewezen door mr Nunnikhoven, voorzitter, mrs Van Kuijck en Winters, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Van Hoorn, griffier, en op 24 januari 2003 ter openbare terechtzitting uitgesproken.