Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF4757

Datum uitspraak2003-02-19
Datum gepubliceerd2003-02-19
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200202861/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

B&W zijn bevoegd om welstandscriteria te formuleren mits die criteria niet in strijd komen met de door de gemeenteraad in de bouwverordening neergelegde criteria. Dwangsomaanschrijving ter verwijdering van de dicht geplaatste rolluiken aan de gevel van een pand. Bij het gehandhaafde dwangsombesluit heeft het college overwogen dat de rolluiken niet kunnen worden gelegaliseerd, omdat dit naar zijn oordeel in strijd is met redelijke eisen van welstand en daarvoor geen bouwvergunning kan worden verleend. De gemeenteraad van Arnhem heeft de nota "Van welstandstoezicht naar welstandszorg" vastgesteld en daarin onder meer vastgesteld dat welstandscriteria op grond van thematiek of gebiedsindeling zullen worden ontwikkeld. Ter uitvoering daarvan heeft het college richtlijnen vastgesteld voor rolluiken, waarin staat dat deze minimaal 70% transparant dienen te zijn, afhankelijk van de kwaliteit van het pand, zijn omgeving en de bestaande architectuur. De Afdeling is van oordeel dat het college bevoegd moet worden geacht om criteria te formuleren aan de hand waarvan zij afzonderlijke aanvragen om bouwvergunning zal beoordelen, mits die criteria niet in strijd komen met de door de gemeenteraad, ter uitvoering van de in art. 8.6 Woningwet gegeven opdracht, in de bouwverordening neergelegde criteria. De door het college gehanteerde criteria zijn naar het oordeel van de Afdeling in hun algemeenheid niet kennelijk onredelijk, noch strijdig met art. 12 Woningwet. De geplaatste rolluiken verdragen zich niet met deze richtlijn. Het is onjuist noch onredelijk dat het college ten aanzien van de onderhavige rolluiken heeft vastgehouden aan dit welstandsbeleid. Het college van burgemeester en wethouders van Arnhem, appellant. mrs. P. van Dijk, P.J.J. van Buuren, P.A. Offers


Uitspraak

200202861/1. Datum uitspraak: 19 februari 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: het college van burgemeester en wethouders van Arnhem, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 18 april 2002 in het geding tussen: [partij], wonend te [woonplaats] en appellant. 1. Procesverloop Bij besluit van 17 maart 2000 heeft appellant (hierna: het college) [partij] onder oplegging van een dwangsom, aangeschreven de dicht geplaatste rolluiken aan de gevel van het pand [locatie] (hierna: het pand) te Arnhem te verwijderen. Bij besluit van 21 juli 2000 heeft het college het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar, voor zover gericht tegen het niet gunnen van een termijn, gegrond verklaard en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard. Tevens heeft het college daarbij de termijn voor het verwijderen en al dan niet plaatsen van transparante rolluiken gesteld op 14 weken. Bij uitspraak van 18 april 2002, verzonden op 18 april 2002, heeft de rechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [partij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college een nieuwe beslissing neemt op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 24 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 28 mei 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 juni 2002. Deze brieven zijn aangehecht. Na behandeling van de zaak ter zitting op 12 november 2002 heeft de enkelvoudige kamer van de Afdeling deze zaak verwezen naar een meervoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting (opnieuw) behandeld op 16 januari 2003, waar het college, vertegenwoordigd door G. Weenink, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Vast staat dat voor het aanbrengen van de rolluiken niet de daarvoor ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet vereiste bouwvergunning is verleend en dat het college derhalve bevoegd was handhavend op te treden. 2.2. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van optreden tegen een illegale situatie. De aanwezigheid van een bijzonder geval kan onder meer worden aangenomen, indien er concreet zicht is op legalisatie. 2.3. Bij het gehandhaafde dwangsombesluit heeft het college overwogen dat de rolluiken niet kunnen worden gelegaliseerd, omdat dit naar zijn oordeel in strijd is met redelijke eisen van welstand en daarvoor op grond van artikel 44 van de Woningwet geen bouwvergunning kan worden verleend. 2.4. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Woningwet, voor zover hier van belang, mogen het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Ingevolge artikel 8, zesde lid, van de Woningwet, voor zover hier van belang, bevat de bouwverordening criteria omtrent redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 12 van die wet. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de bouwverordening van de gemeente Arnhem wordt, indien de gemeenteraad een beleid voor de visuele kwaliteit van de gebouwde omgeving heeft geformuleerd en openbaar gemaakt in planologische maatregelen, beleidsnota’s, deelnotities dan wel de daarbij behorende ontwerpen, onverminderd het bepaalde in het eerste lid, het bouwwerk aan dat beleid getoetst. 2.5. De gemeenteraad van Arnhem heeft op 1 april 1996 de nota “Van welstandstoezicht naar welstandszorg” vastgesteld en daarin onder meer vastgesteld dat welstandscriteria op grond van thematiek of gebiedsindeling zullen worden ontwikkeld. Ter uitvoering daarvan heeft het college richtlijnen vastgesteld voor rolluiken, waarin staat dat rolluiken minimaal 70% transparant dienen te zijn, afhankelijk van de kwaliteit van het pand, zijn omgeving en de bestaande architectuur. In de Arnhemse Koerier van 9 oktober 1996 hebben zij bekendgemaakt dat bouwaanvragen daaraan vanaf 10 oktober 1996 zullen worden getoetst. 2.6. De Afdeling is van oordeel dat het college bevoegd moet worden geacht om criteria te formuleren aan de hand waarvan zij afzonderlijke aanvragen om bouwvergunning zal beoordelen, mits die criteria niet in strijd komen met de door de gemeenteraad, ter uitvoering van de in artikel 8, zesde lid, van de Woningwet gegeven opdracht, in de bouwverordening neergelegde criteria. De door het college gehanteerde criteria zijn naar het oordeel van de Afdeling in hun algemeenheid niet kennelijk onredelijk, noch strijdig met artikel 12 van de Woningwet. De door [partij] geplaatste rolluiken verdragen zich niet met deze richtlijn. 2.7. De rechtbank heeft, in het kader van het beroep van [partij] op het gelijkheidsbeginsel, overwogen dat een meerderheid van de winkels in de Hommelstraat beschikt over dichte rolluiken. Nu het college hiertegen niet zal optreden zolang door de desbetreffende ondernemers geen bouwvergunningplichtige activiteiten aan de voorgevel worden verricht, heeft het college naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat de in geding zijnde rolluiken zowel op zichzelf als in relatie tot de directe omgeving in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. 2.8. Blijkens de door het college in het aanvullend hoger beroepschrift overgelegde foto’s van de bestaande winkelpanden in de [locatie] zijn slechts vijf van de 35 winkelpanden voorzien van dichte rolluiken. Onder deze omstandigheden acht de Afdeling het onjuist noch onredelijk dat het college ten aanzien van de rolluiken van [partij] heeft vastgehouden aan dit welstandsbeleid. Het college heeft derhalve terecht geoordeeld dat deze rolluiken niet alsnog konden worden gelegaliseerd. Ook anderszins is niet gebleken van een bijzonder geval als bedoeld in overweging 2.2, op grond waarvan van handhavend optreden had moeten worden afgezien. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de beslissing op bezwaar ten onrechte heeft vernietigd. 2.9. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [partij] alsnog ongegrond verklaren. 2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep van appellant gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 18 april 2002, Awb 00/1620; III. verklaart het door [partij] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk w.g. Van Roosmalen Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2003 53-439.