Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF4770

Datum uitspraak2003-04-15
Datum gepubliceerd2003-04-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01045/02
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

Nr. 01045/02 Mr Fokkens Zitting: 11 februari 2003 Conclusie inzake: [verdachte] 1. Verdachte is door de Rechtbank Roermond veroordeeld tot een geldboete van f.300,- wegens overtreding van het bij artikel 9 van de Jachtwet bepaalde. 2. Tegen deze uitspraak heeft verdachte cassatieberoep ingesteld. 3. Namens verdachte heeft mr J. Wouters, advocaat te Middelburg, een middel van cassatie voorgesteld. 4. Het middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte bewezen heeft verklaard dat verdachte heeft gejaagd óp de onverharde naamloze weg, welke wel de Oude Herkenbosserbaan wordt genoemd, althans dat de Rechtbank de bewezenverklaring onvoldoende heeft gemotiveerd, althans dat de motivering onbegrijpelijk is. 5. Ik acht het middel niet gegrond. Uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft de Rechtbank kunnen afleiden dat verdachte en zijn medeverdachte hebben gejaagd vanaf de onverharde weg die ook wel de Oude Herkenbosserbaan wordt genoemd. Het eerste bewijsmiddel, een ter zitting afgelegde verklaring van verdachte, houdt in dat verdachte zich samen met zijn medeverdachte in de auto op de Oude Herkenbosserbaan bevond en dat verdachte met een jachtgeweer een schot heeft gelost op een wild varken. Volgens het derde bewijsmiddel hebben de verbalisanten kort na het schot op de bodem van de auto, op de passagierszitplaats, een lege huls van een afgeschoten patroon aangetroffen. Het vierde bewijsmiddel houdt in dat de bestuurder van de auto wilde varkens op de veldweg heeft zien lopen en dat kort daarna een schot viel. Uit de bewijsmiddelen 2, 3 en 5 kan worden opgemaakt dat verdachte en zijn medeverdachte vanaf de Oude Herkenbosserbaan met de autolichten en later met losse lichtbundels over het veld hebben geschenen op zoek naar wild. Verder heeft verdachte volgens bewijsmiddel 5 tegenover de verbalisanten verklaard dat hij, toen hij een rotte varkens zag lopen, zijn geweer heeft geladen en staande "achter" het portier heeft geschoten. 6. Het middel komt erop neer dat de eventueel voor de jacht gebruikte middelen blijkens de bewijsmiddelen hun uitwerking hebben gehad op het buiten de Oude Herkenbosserlaan gelegen jachtveld - daar werd op geschenen om het wild te zoeken, daar liepen de varkens toen er werd geschoten en daar stond verdachte naar zijn zeggen toen hij schoot - en dat dus geen sprake is geweest van jagen buiten het jachtveld. Daartoe beroept de raadsman zich op het arrest van de Hoge Raad van 11 november 1929, NJ 1929, blz. 1769, waarin de Hoge Raad oordeelde: "Wanneer iemand, terwijl een hond een perceel eikenbos afdrijft, langs de buitenkant van dat perceel met die hond oploopt, daarbij schietend op uit het eikenbos opgedreven fazanten, moet hij, nu hij aldus de verrichting van de zich op voormeld perceel bevindende hond aan zijn doel dienstbaar maakt, zijn poging tot het bemachtigen van de fazanten mede op dat perceel te hebben aangewend en dus mede op dat perceel te hebben gejaagd, al zouden de uit het eikenbos opgedreven fazanten zich op het ogenblik van het schieten niet meer op bedoeld perceel hebben bevonden." 7. Mijns inziens gaat dit bezwaar niet op, omdat het hier niet gaat om de vraag of de activiteiten van verdachte zich mede hebben uitgestrekt tot het jachtveld en hij dus mede op het jachtveld heeft gejaagd (dat was de vraag die in NJ 1929, blz. 1769 moest worden beantwoord), maar om de vraag of hij van het jagen deel uitmakende handelingen heeft verricht buiten het jachtveld. Dat laatste is immers verboden, ook als die handelingen uiteindelijk hun uitwerking zouden hebben binnen het jachtveld. Van dit laatste uitgaande is de bewezenverklaring afdoende gemotiveerd. 8. Voor zover het middel stelt dat verdachte heeft gehandeld op grond van een op hem rustende rechtsplicht, miskent het middel dat de Rechtbank dit beroep op een rechtvaardigingsgrond uitdrukkelijk gemotiveerd heeft verworpen. Het betreffende oordeel van de Rechtbank getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. 9. Het middel faalt. 10. Ik heb ook overigens geen gronden voor cassatie aangetroffen. Daarom concludeer ik dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,


Uitspraak

15 april 2003 Strafkamer nr. 01045/02/ AG/SM Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Roermond van 24 augustus 2001, nummer 04/150245-99, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats]. 1. De bestreden uitspraak De Rechtbank heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter te Roermond van 11 augustus 1999 - de verdachte ter zake van "overtreding van het bij artikel 9 van de Jachtwet bepaalde" veroordeeld tot een geldboete van driehonderd gulden, subsidiair zes dagen hechtenis. 2. Geding in cassatie 2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Wouters, advocaat te Middelburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. 2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal. 3. Beoordeling van het middel 3.1. In het middel wordt aangevoerd dat de verdachte de door hem gebruikte middelen blijkens de bewijsmiddelen heeft gebezigd op het buiten de Oude Herkenbosserbaan gelegen jachtveld en dat er daarom geen sprake is geweest van jagen buiten het jachtveld. 3.2. De Rechtbank heeft bewezenverklaard dat de verdachte: "op 8 januari 1999 in de gemeente Roerdalen op een onverharde naamloze weg, welke weg de Oude Herkenbosserbaan wordt genoemd, zijnde veld als bedoeld in artikel 1 van de Jachtwet, tezamen en in vereniging met een ander heeft gejaagd, welk jagen bestond uit het opsporen en het doen van pogingen om te bemachtigen of te doden van een wild varken, zijnde wild als bedoeld in artikel 2 van de Jachtwet, terwijl dit jagen plaatsvond anders dan ter uitoefening van het genot van de jacht, dat de verdachte overeenkomstig het in de artikelen 4, 6 of 8 eerste en tweede lid van de Jachtwet toekwam of waarvan hem de uitoefening overeenkomstig het in de artikelen 7 of 8, derde lid van de Jachtwet bepaalde was toegestaan." 3.3. Art. 1 van de Jachtwet, zoals geldend ten tijde van de bewezenverklaarde feiten, houdt in dat onder jagen wordt verstaan: "het opsporen, bemachtigen of doden van wild en het doen van pogingen daartoe." 3.4. In cassatie moet, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, van het volgende worden uitgegaan. (i) Op 8 januari 1999 bevonden de verdachte en zijn mededader zich in een auto op de weg, bekend als Oude Herkenbosserbaan (bewijsmiddelen 1, 2 en 5); (ii) Vanaf deze plaats beschenen zij met autolichten, en later met losse lichtbundels, het naast de Oude Herkenbosserbaan gelegen veld, genaamd het "Meinwegplateau", op zoek naar wild (bewijsmiddelen 2 en 3); (iii) Toen de verdachte op het Meinwegplateau een rotte varkens zag lopen heeft hij zijn geweer geladen en staande achter een portier van de auto een schot gelost (bewijsmiddelen 1, 2, 3 en 5); (iv) Het genot van de jacht op het Meinwegplateau is grotendeels door de eigenaren verhuurd aan Wildbeheereenheid "Roerstreek", die het genot van de jacht via een vergunningstelsel afstaat aan haar leden (bewijsmiddel 2); (v) De verdachte is uit hoofde van een vergunning het genot van de jacht toegestaan op het hiervoor onder (iv) bedoelde jachtveld (proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank van 10 augustus 2001); (vi) De Oude Herkenbosserbaan behoort niet tot het gebied als hiervoor onder (iv) bedoeld (bewijsmiddel 2). 3.5. Het middel strekt ten betoge dat van jagen buiten het terrein waarop de verdachte tot de jacht gerechtigd was geen sprake was, nu de verdachte zich weliswaar bevond op een weg die geen deel uitmaakte van dat jachtterrein (doch daaraan grensde), maar dat hij schoot op wild dat zich op het jachtterrein bevond. Die opvatting kan niet als juist worden aanvaard, nu de betrokkene in een zodanig geval buiten het jachtterrein (hier op de daaraan grenzende weg) handelingen verricht die vallen onder de begripsomschrijving van "jagen" in art. 1 van de Jachtwet. 3.6. Daarom faalt het middel. 4. Slotsom Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster, G.J.M. Corstens, J.P. Balkema en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 15 april 2003.