Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF4801

Datum uitspraak2001-09-21
Datum gepubliceerd2003-02-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 01/354
Statusgepubliceerd


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven (derde enkelvoudige kamer) No. AWB 01/354 18050 Elektriciteitswet 1998 Parenco B.V., te Renkum, appellante, tegen de Directeur Dienst uitvoering en toezicht energie, te 's-Gravenhage, verweerder. 1. De procedure Op 3 mei 2001 heeft het College een beroepschrift van appellante ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 23 maart 2001. Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen zijn besluit van 6 september 2000 tot aanpassing van zijn besluit tot het vaststellen van de tarieven 2000 van N.V. Continuon Netbeheer (hierna: Continuon). Op 14 juni 2001 heeft appellante de gronden van haar beroep ingediend. Verweerder heeft op 17 juli 2001 een verweerschrift ingediend. 2. De grondslag van het geschil en het bestreden besluit Ingevolge het bepaalde bij artikel 82, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 - voor zover te dezen van belang - kan een belanghebbende beroep instellen bij het College. Ingevolge artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Bij het bestreden besluit is onder meer als volgt overwogen: "Om als belanghebbende te kunnen worden beschouwd moet blijkens de rechtspraak aan de volgende cumulatieve voorwaarden zijn voldaan. Er moet sprake zijn van een "eigen belang" dat "objectief bepaalbaar", "actueel", "persoonlijk" en "rechtstreeks betrokken bij het gevraagde besluit" is. Niet gebleken is dat Parenco gedurende het jaar 2000 HS afnemer was, op welk jaar het onderhavige besluit bestrekking heeft. Ten aanzien van het bezwaar dat door Parenco is opgeworpen merkt de directeur Dte op dat het belang aan dit bezwaar ontbreekt omdat Parenco geen HS-afnemer is, waardoor de HS tarieven niet van toepassing zijn. Een inwerkingtreding van het besluit met ingang van 1 januari 2000 in plaats van 1 september 2000 maakt dit oordeel niet anders, omdat Continuon heeft aangegeven dat zij nooit met terugwerkende kracht Parenco als HS afnemer kan beschouwen (…). Daarmee is het belang aan het bezwaar komen te vervallen. Parenco heeft geen direct en actueel belang. Zodra Continuon de aansluiting fysiek heeft gerealiseerd, de meetinstallatie heeft aangepast en de overeenkomst met Parenco heeft gesloten is er een HS tarief beschikbaar." 3. Het standpunt van appellante In haar aanvullend beroepschrift van 13 juni 2001 heeft appellante onder meer het volgende aangevoerd: "Ontvankelijkheid: belanghebbende Parenco voert aan dat zij, gelet op de feiten, wel degelijk een belang heeft. Dat belang is volgens haar voldoende actueel en concreet om als een belang in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb te gelden. Het belang van Parenco bestaat uit de schade die zij heeft geleden, doordat zij niet per 1 januari 2000 volgens hoogspanningstarieven elektriciteit heeft kunnen afnemen. De oorzaak van die schade is tweeledig. In de eerste plaats is de oorzaak van deze schade gelegen in het feit, dat Continuon Parenco niet per 1 januari 2000, en ook niet in de periode daarvoor, heeft 'willen' toelaten op het hoogspanningsnet. Continuon voerde daarvoor verscheidene redenen aan, waaronder het feit dat aansluiting eerst mogelijk was indien (ingrijpende) technische aanpassingen aan het net waren gerealiseerd. Volgens Continuon konden deze aanpassingen aan het net op zijn vroegst worden gerealiseerd per 1 januari 2001. Zulks is onjuist. De aansluiting op het hoogspanningsnet - blijkt achteraf gezien - te kunnen worden bewerkstelligd door een eenvoudige administratieve handeling. Dit valt af te leiden uit een brief van Continuon aan Parenco van 19 maart 2001 (Bijlage 4). In 2000 bestond er dus geen enkel beletsel voor Continuon om Parenco op het hoogspanningsnet aan te sluiten. Parenco is van mening dat daarmee voldoende aannemelijk is, dat zij met terugwerkende kracht het recht kan doen gelden op een aansluiting op het hoogspanningsnet, in ieder geval per 1 januari 2000, en feitelijk per de datum van haar aanvraag in oktober 1997. Gelet hierop meent Parenco, dat haar belang bij het in rechte bestreden besluit voldoende actueel en concreet is om als een belang in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb te kunnen worden aangemerkt. De oorzaak van de voormelde schade van Parenco is voorts gelegen in het feit, dat de vaststelling van de onderhavige hoogspanningstarieven pas is ingegaan per 1 september jl. Die tariefstelling had volgen Parenco echter tenminste per 1 januari 2000 (met terugwerkende kracht) moet worden ingevoerd. De redenen daarvoor heeft Parenco tijdens de bezwaarfase aangevoerd zijn hiervoor kort an de orde gesteld onder punt 1.2 van dit aanvullend bezwaarschrift. Beide hiervoor genoemde oorzaken van de schade zijn nauw met elkaar verweven. Als Continuon had gedaan, wat zij volgens Parenco had moeten doen, dan zou de Directeur Dte, de onderhavige hoogspanningstarieven, en zulks conform het verzoek van Continuon, met terugwerkende kracht per 1 januari 2000 hebben vastgesteld. Daarom meent Parenco een belang te hebben in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb. Parenco is van mening dat haar belang als een persoonlijk belang kan worden beschouwd, omdat zij feitelijk gezien de enige gebruiker is die voor het toepassen van de hoogspanningstarieven in het jaar 2000 en volgende in aanmerking komt. Parenco is voorts van mening, dat er voldoende causaal verband bestaat tussen haar belang en het in rechte bestreden besluit, ook al geldt Parenco als contractant ten opzichte van Continuon. Volgens Parenco is in haar geval geen sprake van een afgeleid belang. Zij heeft immers een belang dat tegengesteld is aan dat van Continuon. Als de onderhavige hoogspanningstarieven terugwerkende kracht krijgen tot 1 januari 2000, leidt dat er immers toe dat Continuon minder inkomsten van Parenco verwerft over het jaar 2000. Ter onderbouwing van haar stelling, dat er voldoende causaal verband bestaat tussen haar belang en het in rechte bestreden besluit, beroept Parenco zich bovendien op de Elektriciteitswet. Deze wet beoogt (mede) te voorzien in de bescherming van de belangen van afnemers. Indien Parenco niet als belanghebbende zou worden aangemerkt, komt het er, volgens haar, op neer dat zij in rechte niet voor haar belang kan opkomen, terwijl deze wet nu juist haar belang beoogt te beschermen." 4. De beoordeling van het geschil Verweerder heeft het bezwaar van appellante bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard omdat appellante niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kon worden aangemerkt. Op grond van de stukken van het openbare dossier, in het bijzonder het verslag van de naar aanleiding van het bezwaar van appellante door verweerder belegde hoorzitting, moet worden vastgesteld dat appellante noch ten tijde van het besluit van 6 september 2000, noch ten tijde van de thans bestreden beslissing op bezwaar een zogenaamde HS afnemer was. Met name wordt overwogen dat ten tijde van de beslissing op bezwaar de door appellante beoogde overeenkomst tot huur van een tussenstation met terugwerkende kracht tot 1 januari 2000 of enige ander tijdstip (nog) niet tot stand was gekomen. Gelet op het vorenstaande komt het College met verweerder tot het oordeel dat het belang van appellante ten tijde van het bestreden besluit niet rechtstreeks betrokken was bij de vaststelling van het HS-tarief voor afnemers van Continuon met ingang van enig tijdstip. Het College acht in verband hiermee het beroep kennelijk ongegrond, zodat voortzetting van het onderzoek niet nodig is. Met toepassing van artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, juncto art. 8:54 van de Awb leidt dit tot de volgende uitspraak. 5. De beslissing Het College verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr C.M. Wolters, in tegenwoordigheid van R. van Cuilenborg, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 september 2001 w.g. C.M. Wolters w.g. R. van Cuilenborg