Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF5074

Datum uitspraak2002-12-03
Datum gepubliceerd2003-02-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers01/3295 WVG
Statusgepubliceerd


Uitspraak

01/3295 WVG U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Borculo, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellant heeft mr. M.F. Vermaat, werkzaam bij de Stichting De Ombudsman te Hilversum, op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Zutphen op 28 mei 2001 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen. Gedaagde heeft bij brief van 15 augustus 2001 een verweerschrift ingezonden en de gemachtigde van appellant heeft bij brief van 14 oktober 2002 de gronden van het hoger beroep toegelicht en gemotiveerd. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 29 oktober 2002, waar appellant, zoals tevoren aangekondigd, niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door drs. W.J.M. Peters, werkzaam bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. II. MOTIVERING Bij primair besluit van 10 april 2000 heeft gedaagde geweigerd appellant, die visueel gehandicapt is, in aanmerking te brengen voor een racetandem. Bij het bestreden besluit van 15 september 2000 zijn de bezwaren van appellant voor zover gericht tegen de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Borculo 1998 (hierna: Verordening) niet-ontvankelijk verklaard, en voor het overige ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit in stand gelaten, van oordeel zijnde dat gedaagde de gevraagde voorziening terecht heeft geweigerd. Zij heeft daartoe het volgende overwogen: "Ingevolge artikel 2, eerste lid van de WVG draagt het gemeentebestuur zorg voor de verlening van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van de in de gemeente woonachtige gehandicapten. Verweerders gemeente heeft in haar voornoemde verordening uitvoering gegeven aan de in deze bepaling vastgelegde verplichting hieromtrent regels vast te stellen. Er is geen grond voor het oordeel dat met de in die verordening vastgestelde regels onvoldoende invulling is gegeven aan de op de gemeente rustende zorgplicht of dat anderszins sprake is van strijd met het in de WVG bepaalde. Partijen zijn het er (terecht) over eens dat de gevraagde racetandem niet kan worden aangemerkt als een vervoersvoorziening in de zin van de WVG, die in beginsel bedoeld is voor het leven van alledag en voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving. Met partijen moet voorts worden vastgesteld dat de verordening, uitgezonderd de in artikel 4.2. opgenomen mogelijkheid van verstrekking van een sportrolstoel indien een gehandicapte zonder die voorziening niet in staat is tot sportbeoefening, niet voorziet in de mogelijkheid van sportvoorzieningen. De conclusie is daarom dat er geen basis is voor verstrekking van de gevraagde voorziening. Anders dan eiser ziet de rechtbank die basis evenmin in het vermeend discriminatoir karakter van artikel 4.2 van de verordening. Dat in de verordening -in verband met de parlementaire behandeling bij de invoering van de WVG- de mogelijkheid van verstrekking van een sportrolstoel is neergelegd kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot de verplichting andere, buiten het kader van de WVG vallende sportvoorzieningen te verstrekken. De rechtbank acht hierbij niet zonder belang dat, in tegenstelling tot sportvoorzieningen als een racetandem, de sportrolstoel een specifieke voorziening ten behoeve van gehandicapten is en als zodanig een variant van de uitdrukkelijk als WVG-voorziening aangemerkte gewone rolstoel.". Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd komt er op neer dat appellant van mening is dat hij voor het beoefenen van zijn sport (wielrennen) op een racetandem is aangewezen, dat in het systeem van de wet de sportrolstoel als een buitenwettelijke voorziening moet worden gezien en dat de Verordening in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat hierbij slechts aan beoefenaars van de rolstoelsport de mogelijkheid wordt geboden in aanmerking te komen voor een sportvoorziening (de sportrolstoel). De Raad overweegt als volgt. Artikel 2, eerste lid, van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) bepaalt dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de verlening van - onder meer - vervoersvoorzieningen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van de in de gemeente woonachtige gehandicapten. Ingevolge artikel 3 van de Wvg dienen deze voorzieningen doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht te zijn. In artikel 2, eerste lid, van de Wvg is voorts bepaald dat het gemeentebestuur met inachtneming van hetgeen bij en krachtens de Wvg is bepaald bij Verordening daartoe regels dient vast te stellen. De Raad stelt vast dat de raad van de gemeente Borculo, daaraan uitvoering gevende, de Verordening heeft vastgesteld. Naar de Raad reeds vele malen heeft overwogen heeft de wetgever met bovenstaand samenstel van bepalingen aan de gemeentebesturen bewust ruimte gelaten om naar eigen (beleids)inzicht aan hun zorgplicht gestalte te geven. De rechter dient deze ruimte, gezien zijn staatsrechtelijke positie, in beginsel te respecteren, onverminderd de gehoudenheid van de gemeentebesturen om zowel bij de vaststelling als bij de toepassing van hun Verordeningen de in voormelde bepalingen van de Wvg globaal aangegeven ondergrens in acht te nemen. Dit laatste brengt mee dat aan de ter plaatse wonende gehandicapten die daarop aangewezen zijn, een zodanige vervoersvoorziening dient te worden aangeboden dat zij in hun naaste woon- en leefomgeving in aanvaardbare mate in staat worden gesteld om sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag. Daarvan uitgaande stelt de Raad vast dat gedaagde appellant op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wvg in aanmerking heeft gebracht voor deelname aan het collectief vervoer en dat hij hem op grond daarvan tevens een gewone tandem heeft verstrekt. De Raad stelt tevens vast dat tussen partijen niet in geschil is dat deze vervoersvoorzieningen voor appellant adequaat zijn en dat hij daarmee in aanvaardbare mate sociale contacten kan onderhouden en deelnemen aan het leven van alledag. In geschil is wel of gedaagde appellant in het kader van de uitvoering van de Wvg op grond van zijn daartoe strekkende aanvraag, naast de hem toegekende vervoersvoorzieningen, een racetandem had moeten verstrekken. De Raad beantwoordt die vraag, evenals de rechtbank en onder overneming van de gronden die haar tot dat oordeel hebben geleid, ontkennend. Het volgende wordt daaraan nog toegevoegd. De Raad is van oordeel dat noch de Wvg noch de Verordening ruimte biedt om de aanvraag van appellant te honoreren. Toekenning van een tandem die uitsluitend bestemd is voor sportbeoefening valt naar 's Raads oordeel buiten de grondslag en reikwijdte van de Wvg. Hieruit vloeit voort dat de aanvraag terecht is afgewezen. Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel faalt. Het feit dat de raad van de gemeente Borculo, in aanmerking genomen de geschiedenis van totstandkoming van de Wvg en de in dat verband nadrukkelijk tot uitdrukking gebrachte desbetreffende wens, aanleiding heeft gevonden om in de Verordening te regelen dat aan de in de gemeente woonachtige gehandicapten een sportrolstoel kan worden verstrekt, betekent niet dat de raad van deze gemeente tevens gehouden zou zijn andere sportvoorzieningen, waarvoor in de wetsgeschiedenis geen steun valt te vinden, in de Verordening te regelen. Met betrekking tot het bestreden besluit op bezwaar overweegt de Raad ambtshalve nog het volgende. Gedaagde heeft het bezwaar van appellant voor een deel niet-ontvankelijk verklaard, namelijk in zoverre dit zou zijn gericht tegen de Verordening, zijnde een algemeen verbindend voorschrift waartegen ingevolge artikel 8:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen beroep en derhalve ook geen bezwaar mogelijk is. De rechtbank heeft dat standpunt onderschreven. Aldus wordt echter miskend dat het bezwaar van appellant zich niet richtte tegen de (vaststelling van de) Verordening als zodanig, maar tegen de toetsing van zijn aanvraag aan de Verordening en dat in dat verband de verbindendheid van die Verordening aan de orde is gesteld, waarbij gewezen is op gestelde strijd met het gelijkheidsbeginsel zoals dat is neergelegd in artikel 1 van de Grondwet, artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. Anders dan gedaagde en de rechtbank hebben aangenomen staat artikel 8:2 van de Awb er evenwel niet aan in de weg dat de afwijzing van de aanvraag op een dergelijke wijze in de heroverweging op het bezwaar wordt getoetst. Derhalve is het bezwaar van appellant bij het bestreden besluit in dat opzicht ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. In zoverre komen het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak dan ook voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal zelf in de zaak voorzien en bepalen, gelet op het hiervoor overwogene, dat het inleidend bezwaar in zijn geheel ongegrond wordt verklaard. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 966,- voor verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard; Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit in zoverre ongegrond is verklaard; Verklaart het bezwaar in zoverre alsnog ongegrond; Bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit; Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige; Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 966,-- te betalen door de gemeente Borculo; Bepaalt dat de gemeente Borculo aan appellant het in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 104,37 vergoedt. Aldus gegeven door mr. R.M. van Male als voorzitter en mr. Ch. de Vrey en Mr. H.G. Rottier als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. van Netten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 december 2002. (get.) R.M. van Male. (get.) A. van Netten.