Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF5246

Datum uitspraak2003-02-11
Datum gepubliceerd2003-03-06
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers02/04102 PV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweerder heeft de vastgestelde WOZ-waarde aannemelijk gemaakt. Schending van het zorgvuldigheidsbeginsel kan belanghebbende niet baten. Het stond verweerder vrij om in de beroepsfase van standpunt te veranderen. Verweerder was niet verplicht meer gegevens te overleggen dan hij gedaan heeft. Belanghebbendes terugverwijzingsverzoek wordt afgewezen.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tiende Enkelvoudige Belastingkamer PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen het niet tijdig doen van een uitspraak door de directeur van Gemeentebelastingen te Amsterdam, verweerder, op belanghebbendes bezwaar betreffende in totaal 11 beschikkingen waarbij voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 zijn vastgesteld de waarden van de onroerende zaken aan de ¨ A-weg 126 te Amsterdam ¨ A-weg 128 te Amsterdam ¨ A-weg 130 1 te Amsterdam ¨ A-weg 130 2 te Amsterdam ¨ A-weg 130 3 te Amsterdam ¨ A-weg 132 1 te Amsterdam ¨ A-weg 132 2 te Amsterdam ¨ A-weg 132 3 te Amsterdam ¨ B-straat 31 H te Amsterdam ¨ B-straat 31 1 te Amsterdam ¨ B-straat 31 2 te Amsterdam Het beroep is behandeld ter zitting van 28 januari 2003. Beslissing Het Hof: - verklaart het beroep gegrond; - handhaaft de uitspraken van verweerder van 29 juli 2002; - gelast verweerder het gestorte griffierecht ad € 29 aan belanghebbende te ver-goeden, en - veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 644 en wijst de gemeente Amsterdam aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen. Gronden 1.1. Belanghebbende is eigenaar van de in de aanhef genoemde onroerende zaken, (…). Bij op naam van belanghebbende gestelde beschikkingen, gedagtekend 7 april 2001 en 16 april 2001, betreffende de hierboven genoemde onroerende zaken, heeft verweerder de waarde daarvan naar de waardepeildatum 1 januari 1999 (verder de WOZ-waarden) vastgesteld op: 1. A-weg 126 ¦ 383.000 2. A-weg 128 ¦ 442.000 3. A-weg 130 1 ¦ 359.000 4. A-weg 130 2 ¦ 359.000 5. A-weg 130 3 ¦ 359.000 6. A-weg 132 1 ¦ 402.000 7. A-weg 132 2 ¦ 393.000 8. A-weg 132 3 ¦ 393.000 9. B-straat 31 H ¦ 697.000 10. B-straat 31 1 ¦ 664.000 11. B-straat 31 2 ¦ 664.000 (…) 1.3. Belanghebbende heeft tegen deze beschikkingen bij schrijven van 25 april 2001 bezwaar aangetekend. Op 24 juni 2002 heeft het Hof een beroepschrift ontvangen waarin belanghebbende beroep instelt tegen het door verweerder niet tijdig doen van een uitspraak op haar bezwaarschrift. Bij twee geschriften, beide gedagtekend 29 juli 2002, heeft verweerder alsnog uitspraak gedaan waarbij hij de bestreden beschikkingen gehandhaafd heeft. 1.4. De onder 1.1 genoemde onroerende zaken (hierna: de Woningen) bestaan uit gestapelde woningen in de buurt C. Overige kenmerken zijn: Woning Bouw-jaar Grootte Bijgebouwen Perceelsop-pervlakte 1. A-weg 126 1931 69 tuinaandeel, schuur berging/box 127 2. A-weg 128 1931 80 tuinaandeel, berging/box 127 3. A-weg 130 1 1931 65 berging/box, zolder 174 4. A-weg 130 2 1931 65 berging/box, zolder 174 5. A-weg 130 3 1931 65 berging/box, zolder 174 6. A-weg 132 1 1931 75 berging/box, zolder 174 7. A-weg 132 2 1931 73 berging/box, zolder 174 8. A-weg 132 3 1931 73 berging/box, zolder 174 9. B-straat 31 H 1928 117 tuinaandeel, zolder 197 10. B-straat 31 1 1928 115 zolder 197 11. B-straat 31 2 1928 115 zolder 197 De Woningen zijn gelegen in een wijk met soortgelijke woningen. Zij zijn in gebruik als woonruimte en verhuurd. 1.5. Verweerder heeft 'Vergelijkingsmateriaal' overgelegd, waarmee hij de eerdergenoemde waarden heeft onderbouwd. Deze waarderingen zijn tot stand gekomen door de Woningen, vermeld in de eerste kolom in onderstaande tabel, te vergelijken met de onroerende zaken in de tweede kolom. 1. A-weg 126 A-weg 121, D-straat 44 h, E-straat 82 H 2. A-weg 128 Idem 3. A-weg 130 1 A-weg 79 3, E-straat 82 2, E-straat 78 1 4. A-weg 130 2 Idem 5. A-weg 130 3 idem 6. A-weg 132 1 A-weg 79 3, E-weg 28 1, D-straat 17 2 7. A-weg 132 2 idem 8. A-weg 132 3 idem 9. B-straat 31 H G-straat 86, H-straat 38 3, I-straat 98 1 10. B-straat 31 1 idem 11. B-straat 31 2 idem De in de tweede kolom vermelde vergelijkingsobjecten zijn enige tijd vóór of na de waardepeildatum verkocht. 2. In geschil zijn: a. de gevolgen van het door verweerder niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar; b. de hoogte van de WOZ-waarden. 3. Ingevolge artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen doet verweerder binnen een jaar na ontvangst van het bezwaarschrift uitspraak. Het bezwaar-schrift is bij verweerder ingekomen op 2 mei 2001, derhalve had verweerder voor 2 mei 2002 uitspraak moeten doen. Nu hij dit heeft nagelaten, is belanghebben-des beroep dat primair gericht was tegen niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar - gelet op artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht - gegrond. Anders dan belanghebbende kennelijk meent verplicht geen wettelijke bepaling het Hof de zaak naar verweerder terug te verwijzen. Op basis van artikel 8:74, vierde lid, van de Al-gemene wet bestuursrecht heeft de rechter weliswaar een terugverwijzingsbevoegd-heid, maar het Hof zal daar in de onderhavige zaak geen gebruik van maken. Aller-eerst niet omdat - indien het Hof wel zou terugverwijzen - de kans te verwaarlozen is dat verweerder in zijn nieuwe uitspraak tot een andere beslissing zou komen dan hij in de thans bestreden uitspraak heeft gedaan. Ten tweede omdat het Hof aan de hand van de ingebrachte gegevens goed in staat is om te beoordelen of de WOZ-waarden niet te hoog zijn vastgesteld en om zo nodig de WOZ-waarden zelf vast te stellen. Voorts omdat belanghebbende door niet-terug te verwijzen niet in haar processuele belangen geschaad is. Belanghebbende heeft immers haar bezwaren tegen de vastgestelde WOZ-waarden in haar beroepschrift inhoudelijk gemotiveerd, zij heeft de uitspraken van 29 juli 2002 en het verweerschrift van 17 oktober 2002 ruim voor de mondelinge behandeling van haar beroep ontvangen en zij heeft zich in de beroepsprocedure laten bijstaan door een advocaat en een makelaar. Derhalve ziet het Hof geen reden belanghebbendes verzoek om terug te verwijzen te honoreren en zal het Hof het beroep inhoudelijk behandelen. 4. Verweerder stelt de waarde welke met inachtneming van artikel 17, tweede lid, en artikel 18 van de Wet waardering onroerende zaken (verder Wet WOZ) op 1 januari 1999 aan de woning moet worden toegekend op de onder 1.1 genoemde waarden. Belanghebbende betwist die waarden. 5.1. Het Hof stelt voorop dat op verweerder de last rust om aannemelijk te maken dat hij de waarde van de Woningen niet te hoog heeft vastgesteld. Hij heeft daartoe het onder 1.5 vermelde Vergelijkingsmateriaal overgelegd. Het Hof is van oordeel dat de daarin genoemde objecten en de woning in zodanige mate met elkaar vergelijkbaar zijn, dat de verkoopprijzen van die objecten terecht als uitgangspunt zijn genomen bij het bepalen van de waarde van de Woningen. Uit de gedingstukken en de toelichting ter zitting blijkt dat verweerder zich rekenschap heeft gegeven van de verschillen in type, ouderdom, ligging, inhoud en oppervlakte tussen die objecten en de woning. 5.2. Belanghebbende bestrijdt de taxatie van verweerder. Belanghebbende had haar standpunt aanvankelijk onderbouwd met een taxatierapport, gedagtekend 12 oktober 2000, opgemaakt door twee makelaars. Volgens dat taxatierapport bedroegen de waarden in verhuurde staat van het object: - A-weg 126, een benedenwoning en drie afzonderlijke bovenwoningen, in totaal: ¦ 810.000 - A-weg 128 - 130, een benedenwoning en drie afzonderlijke bovenwoningen, in totaal ¦ 950.000 - B-straat 31, een benedenwoning en twee afzonderlijke bovenwoningen, in totaal ¦ 1.760.000 De taxateurs hebben geen diepgaand onderzoek naar de waarden verricht. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat het door haar ingebrachte taxatierapport niet als basis kan dienen voor de bepaling van de WOZ-waarde van de Woningen. Belanghebbende meent voorts dat - nu de verkooptransacties betreffende A-weg 121 en H-straat 44 3 meer dan 3 maanden later liggen dan de waardepeildatum - verweerder de waardebepaling ten onrechte mede daarop heeft gebaseerd. Bovendien stelt belanghebbende dat de objecten D-straat 44 H, G-straat 86 en E-weg 28 1, niet representatief zijn ten opzichte van de objecten respectievelijk A-weg 126, B-straat 31 en A-weg 132. Belanghebbende voert tevens aan dat H-straat 38 3, I-straat 98 1 groter zijn dat in het Vergelijkingsmateriaal vermeld staat en dat A-weg 79 3 niet 61 maar 105 m2 groot is. Daarnaast acht belanghebbende het onbegrijpelijk dat de Woningen A-weg 128 en 132 1 hoger zijn gewaardeerd dan respectievelijk A-weg 126 en A-weg 132 2/3. Nu belanghebbende van het Kadaster geen gegevens krijgt heeft zij tot slot om nadere taxatiegegevens gevraagd. 5.3. Nu verweerder de in het Vergelijkingsmateriaal vermelde verkoopprijzen op een deugdelijke wijze heeft herleid tot een prijs per waardepeildatum - hetgeen belang-hebbende ook niet bestrijdt -, is het Hof van oordeel dat verweerder verkooptrans-acties van vergelijkingsobjecten die meer dan 3 maanden na de waardepeildatum lig-gen, bij het bepalen van de waardebepaling in aanmerking heeft mogen nemen. Anders dan belanghebbende meent, is het Hof van oordeel dat verweerder - mede gelet op de ter zitting gegeven toelichting - bij het bepalen van de WOZ-waarden in voldoende mate met de verschillen tussen enerzijds de objecten D-straat 44 H, G-straat 86 en E-weg 28 1 en anderzijds de Woningen rekening heeft gehouden. Daar de Woning A-weg 128 belangrijk groter is dan A-weg 126 en A-weg 126 een eerste-verdieping-woning en A-weg 132 2/3 hoger gelegen woningen zijn, verwerpt het Hof belanghebbendes standpunt dat de verschillen in WOZ-waarden van deze Woningen onbegrijpelijk zijn. 5.4. Op grond van de inhoud van de onder 1.5. vermelde gegevens, is het Hof van oordeel dat de waardebepaling van verweerder van alle Woningen deugdelijk is. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd doet daaraan, gelet op het onder 5.3. overwogene, geen afbreuk. Hieruit volgt dat verweerder het bewijs heeft geleverd dat hij de WOZ-waarden van de Woningen niet te hoog heeft vastgesteld. Het gelijk is op dit punt derhalve aan verweerder. 5.5. Voorzover belanghebbende meent dat een onzorgvuldige vaststelling van de WOZ-beschikking of een onzorgvuldige afhandeling van belanghebbendes bezwaarschrift tot een vernietiging van de WOZ-beschikking moet leiden, heeft het volgende te gelden. De Hoge Raad heeft in BNB 1993/36* overwogen dat de opvatting dat een onzorgvuldige vaststelling van een aanslag onder omstandigheden tot nietigheid daarvan moet leiden, niet als juist kan worden aanvaard, aangezien de mogelijk uit die onzorgvuldigheid ten nadele van de belastingplichtige voortvloeiende onjuistheden in bezwaar of beroep kunnen worden hersteld (Hoge Raad 28 oktober 1992, Nr. 27 958). Naar het oordeel van het Hof heeft hetzelfde te gelden voor de vaststelling van een beschikking waarbij de WOZ-waarde wordt vastgesteld en voor de wijze waarop verweerder uitspraak op bezwaar in een dergelijke zaak heeft gedaan. Het Hof kan derhalve de vraag onbeantwoord laten of verweerder in de fase voorafgaand aan het beroep onzorgvuldig heeft gehandeld. 5.6. Voorzover belanghebbende erover klaagt dat verweerder de Woningen in de beroepsfase met andere objecten vergelijkt dan in een eerdere fase van het geding en betoogt dat het verweerder niet vrijstond om zijn waardebepaling in de beroepsfase anders te onderbouwen dan hij in een eerdere fase van het geding heeft gedaan, berust haar standpunt op een onjuiste rechtsopvatting. Zoals de Hoge Raad in BNB 1990/219* heeft overwogen, staat het verweerder vrij om in beroep een ander standpunt in te nemen dan bij de aanslagregeling, tenzij hij een toezegging heeft gedaan dan wel, anders dan door het enkele volgen van de aangifte op het betrokken punt, bij de belastingplichtige de indruk heeft kunnen wekken dat de aanslagregeling op dit punt berust op een weloverwogen standpuntbepaling (Hoge Raad 14 februari 1990, nr. 26 402). Dit betekent voor het onderhavige geschil dat het verweerder vrijstond om voor het Hof de WOZ-beschikking anders te onderbouwen of toe te lichten dan hij in een eerdere fase heeft gedaan. 5.7. Met betrekking tot belanghebbendes stelling dat verweerder geen of onvol-doende stukken in de loop van het geding heeft overlegd is het volgende van belang. Verweerder heeft bij zijn verweerschrift verkoopgegevens van alle onder 1.5 ver-melde vergelijkingsobjecten overgelegd. Artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ bepaalt - kort gezegd - dat verweerder op verzoek een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde, aan belanghebbende verstrekt. Naar het oordeel van het Hof verplichtte deze bepaling, noch enige andere rechtsregel, verweerder meer gegevens te overleggen dan hij gedaan heeft. Voorzover belang-hebbende zich beroept op artikel 40, eerste lid, van de Wet WOZ is het volgende van belang. De Waarderingsinstructie 1999 ("Regels voor de onderbouwing en de uitvoe-ring van de waardebepaling naar waardepeildatum 1 januari 1999 in het kader van de Wet WOZ", vastgesteld door de Waarderingskamer op 18 februari 1998) in Deel II, onder 'instructie gerechtvaardigd belang' bepaalt onder andere: "Aan derden worden alleen de waardegegevens verstrekt en niet de daaraan ten grondslag lig-gende gegevens (taxatieverslag) (…) Met betrekking tot woningen is de Waarderingskamer van oordeel dat er voldoende aan de rechtsbescherming tegemoet gekomen is wanneer er op verzoek drie waardegegevens van vergelijkbare woningen uit de directe omgeving verstrekt worden." Naar het oordeel van het Hof verplichtte ook artikel 40, tweede lid van de Wet WOZ, noch enige andere rechtsregel, verweerder meer te overleggen dan hij gedaan heeft. 5.8. Uit het vorenstaande volgt dat de WOZ-waarden in overeenstemming met de Wet WOZ zijn vastgesteld en dat niet gebleken is dat verweerder daarbij enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden. Proceskosten Nu belanghebbendes beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig voor een ver-oordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Al-gemene wet bestuursrecht. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen in het onderhavige geval hiervoor aan rechtsbijstandskosten in aanmerking: [(1 voor het indienen beroepschrift + 1 voor verschijnen bij de mondelinge behan-deling) x 1 (voor het gewicht van de zaak) x € 322 =] € 644. Niet gesteld of aan-nemelijk is dat belanghebbenden andere dan rechtsbijstandskos-ten hebben gemaakt. De uitspraak is gedaan op 11 februari 2003 door mr. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Jeurissen als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door genoemd lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm. Vervanging U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.