Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF5311

Datum uitspraak2003-02-26
Datum gepubliceerd2003-03-06
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers36550 / HA ZA 98-21
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Vonnis : 26 februari 2003 Zaaknummer : 36550 / HA ZA 98-21 De rechtbank te Maastricht, enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Partij G. ], gevestigd en kantoor houdende te Simpelveld, oorspronkelijk gedaagde, thans opposante, procureur mr. J.K.M. Hensels; tegen: [Partij D. ], wonende te Kerkrade, oorspronkelijk eiser, thans geopposeerde, procureur mr. E.A.M. Ramakers (toevoeging). 1. Het verdere verloop van de procedure Ter voldoening aan de hen in het tussenvonnis van 21 juni 2001verstrekte bewijsopdrachten hebben beide partijen getuigen doen horen. [Opposante] heeft in contra-enquête een getuige doen horen. [Geopposeerde] heeft van contra-enquête afgezien. Van deze getuigenverhoren is proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. [Geopposeerde] heeft vervolgens een conclusie na enquête genomen. Daarop heeft [Opposante] ook een conclusie na enquête genomen. Ten slotte hebben partijen wederom vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden. 2. De verdere beoordeling 2.1 Bij voormeld vonnis, waarbij de rechtbank volhardt, werd [Opposante] toegelaten te bewijzen, dat de schuifwand, zoals deze zich op 14 juli 1999 en op 30 september 1999 bevond in het woonhuis van [Geopposeerde], [Adres], in een zodanige toestand verkeerde dat de uitvoering van werkzaamheden noodzakelijk voor een goed functionerend maken van die schuifwand zinloos was daar die schuifwand in redelijkheid niet meer te herstellen was. [Geopposeerde] werd toegelaten te bewijzen dat met [Opposante], naast de levering van de schuifwand, tevens de plaatsing van die wand werd overeengekomen en dat die plaatsing vervolgens ook daadwerkelijk door [Opposante], althans in opdracht van [Opposante], heeft plaatsgevonden. 2.2 De rechter die de getuigen heeft gehoord is niet in staat medewerking te verlenen aan dit vonnis. 2.3 Getuige [H.] heeft - samengevat en voor zover thans van belang - het navolgende verklaard. Ik werd benaderd door de heer [R.] die op zoek was naar een goedkope schuifpui. Op basis van de door [R.] verschafte maten heb ik een prijsopgave gemaakt voor de schuifpui en een raam. Na verkregen fiat heb ik de deur en het raam vervaardigd en ben ik deze goederen samen met [R.] gaan afleveren bij [Geopposeerde] waarna betaling door [Geopposeerde] is gevolgd. Ik noch [Opposante] zijn betrokken geweest bij de plaatsing van de schuifpui. Indien [R.] de schuifpui heeft geplaatst is dat niet gebeurd in opdracht van mij of [Opposante]. Op 30 september 1999 ben ik met een aantal werklieden naar het pand van [Geopposeerde] gegaan om de reparatie van de deur uit te voeren. Na de komst van de deskundige [Th.] is de onderdorpel van de kunststofdeur aan binnen- en buitenkant vrij gekapt. Na het vrijkappen constateerden wij dat de deur indertijd verkeerd is geplaatst. Toen de dorpel was vrijgemaakt kon men tussen de onderkant van die dorpel en het zich daaronder bevindende materiaal het blad van een zaag vrij bewegen. Het geconstateerde plaatsingsgebrek heeft er, mede gelet op de tijd dat het geheel in die toestand heeft gestaan, volgens mij toe geleid dat het staal in de onderdorpel door het gewicht van de deur was verdraaid en reparatie van het geheel naar mijn mening niet meer mogelijk was. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat ik jarenlang dit soort deuren zelf maak. Getuige [Th.] heeft - samengevat en voor zover thans van belang - het navolgende verklaard. De pui die door [Opposante] gerepareerd zou worden was in haar geheel van meet af aan niet goed geplaatst. De vraag of de pui zoals deze door mij werd aangetroffen op 14 juli 1999 en 30 september 1999 in redelijkheid te repareren was kan ik bevestigend noch ontkennend beantwoorden. Het kan er bij mij niet in dat de gekantelde kunststof onderdorpel niet te vervangen zou zijn geweest waardoor de rest van de deur bruikbaar was gebleven. Ik heb een soortgelijk geval tot nu toe niet meegemaakt maar mijn technisch inzicht zegt mij dat dit vervangen van de onderdorpel mogelijk moet zijn. Op 14 juli 1999 was het aannemelijk dat de pui scheef was maar de verkeerde plaatsing werd pas op 30 september 1999 geconstateerd. Getuige [R.] heeft - samengevat en voor zover thans van belang - het navolgende verklaard. Ik werd benaderd door de heer [S.] die vertelde dat iemand een schuifpui nodig had. Ik heb contact opgenomen met [H.] die na ontvangst van de maten een prijsopgave heeft gemaakt. Ik meen dat door [Opposante] een prijs is genoemd van circa 3,5 duizend gulden. [Geopposeerde] heeft een prijs gevraagd voor een tweetal objecten: een schuifwand en - naar ik meen - een raam. Er zijn twee prijzen opgegeven die - wederom naar ik meen - tezamen een bedrag beliepen van 4,5 tot 5 duizend gulden. De prijsopgave van [H.] betrof de fabricage en levering van de betrokken pui cq. wand. Het betrof niet prijsopgave voor de plaatsing van die wand naast de fabricage en levering. Ik heb met plaatsing van de wand geen bemoeienis gehad. Ik heb de wand niet geplaatst voor eigen rekening noch ten behoeve van of in opdracht van [Opposante]. Ik heb niet van [H.] gehoord dat hij of zijn firma die wand heeft laten plaatsen. Getuige [Geopposeerde] heeft - samengevat en voor zover thans van belang - het navolgende verklaard. In 1993 heb ik contact opgenomen met [Opposante] in de persoon van [H.] aangezien ik een schuifpui wenste. [H.] en [R.] - laatstgenoemde werd door [H.] voorgesteld als zijn medewerker - hebben in oktober 1993 de maten opgenomen van de te vervaardigen schuifpui. Vervolgens heb ik van [Opposante] een prijsopgave gekregen. Op 11 december 1993 hebben [H.] en [R.] de schuifpui plus een raam geleverd. Ik heb vervolgens - naar ik meen - fl. 5.400,-- betaald aan [H.]. Bij de levering heeft [H.] gezegd dat de verdere afwerking, waaronder plaatsing van de schuifpui, door [R.] zou gebeuren namens [Opposante]. Ik heb voor het plaatsen van de pui niet apart betaald. De kosten van het plaatsen van de schuifpui waren inbegrepen in het bedrag dat ik bij de aflevering van de pui aan [H.] ter hand heb gesteld. Op een zeker moment heb ik besloten de door [Opposante] geleverde pui te verwijderen en door een andere te vervangen. Ik heb niet overwogen om deze te laten repareren omdat de leverancier van de nieuwe pui mij heeft verklaard dat die pui zo slecht geplaatst was dat die niet hersteld kon worden. Vanaf het moment dat de deur door [Opposante] is geplaatst hebben werklieden van [Opposante] bij herhaling gezegd dat de deur niet te repareren was. Getuige [B.] - echtgenote van [Geopposeerde] - heeft - samengevat en voor zover thans van belang - het navolgende verklaard. Wij werden door [H.] en [R.] bezocht om de maten op te nemen van de schuifpui. [H.] heeft zich daarbij voorgesteld als optredende namens [Opposante]. Dat is ook over [R.] gezegd. Door wie dat is gezegd kan ik me niet meer herinneren. De schuifpui is later geleverd door [H.] en [R.]. Na levering van de schuifpui heeft mijn man [H.] betaald. Voordat [H.] vertrok heeft hij gezegd dat plaatsing van de schuifpui door [R.] zou plaatsvinden. [R.] is dezelfde dag nog begonnen met het plaatsen van de schuifpui. Wij hebben regelmatig aan [Opposante] gevraagd om de niet goed functionerende schuifpui te repareren. Volgens de zoon van [H.] was het materiaal van de deur ten dele te licht voor die deur waardoor die deur nooit zou kunnen functioneren zoals ze gedacht was. 2.4 De rechtbank zal eerst de aan [Opposante] gegeven bewijsopdracht beoordelen. Naast de verklaring van getuige [H.] - die zijn mening mede baseert op een jarenlange ervaring met het maken van schuifpuien - wordt de stelling van [Opposante], dat de schuifpui in redelijkheid niet meer te herstellen was, verder ondersteund door de verklaring van [Geopposeerde]. [Geopposeerde] heeft immers verklaard dat hij van de leverancier van de nieuwe schuifpui had vernomen dat de schuifpui zo slecht geplaatst was dat deze niet meer hersteld kon worden. Juist dit heeft [Geopposeerde] ertoe gebracht de door [Opposante] geleverde schuifpui niet meer te repareren maar te laten vervangen door een andere schuifpui. Verder hebben zowel [Geopposeerde] als getuige [B.] verklaard dat zij van werkmensen diverse malen hebben gehoord dat de schuifpui niet te repareren was. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat [Opposante] is geslaagd in het door haar te leveren bewijs. 2.5 De rechtbank is verder van oordeel dat [Geopposeerde] niet geslaagd is in het leveren van het bewijs. De stelling van [Geopposeerde] dat naast de levering ook de plaatsing van de schuifpui met [Opposante] is overeengekomen en de schuifpui door of namens [Opposante] is geplaatst wordt slechts gesteund door de verklaringen van partijgetuige [Geopposeerde] en diens echtgenote [B.]. Daartegenover staan verklaringen van getuigen [R.] en [H.] die beiden ontkennen bij de plaatsing van de schuifpui betrokken te zijn geweest. De verklaringen van [R.] en [H.] vinden naar het oordeel van de rechtbank steun in de door [Geopposeerde] ter comparitie van 8 mei 2001 afgelegde verklaring dat de betrokken schuifpui geheel is vervangen met toepassing van een andere constructie en dat hiervoor inclusief plaatsing in totaal fl. 13.450,-- is betaald. Dit door [Geopposeerde] betaalde bedrag is aanzienlijk hoger dan het bedrag - volgens [Geopposeerde] ongeveer fl. 5.400,- - dat hij heeft betaald aan [H.], terwijl in dit geval tevens een raam werd geleverd hetgeen bij de latere levering niet het geval is geweest. 2.6 In het tussenvonnis van 24 augustus 2000 heeft de rechtbank in overweging 2.7 reeds geoordeeld, dat indien [Geopposeerde] niet slaagt in het te leveren bewijs, [Opposante] in redelijkheid niet gehouden kan worden aan de bereikte regeling ter comparitie van 14 juli 1999 nu [Opposante] niet gehouden kan worden tot herstel van verborgen fouten gemaakt bij de plaatsing van de schuifwand door derden waarmee [Opposante] geen juridische verhouding heeft en voorts dat herstel in redelijkheid niet mogelijk is. 2.7 Gezien al het vorenstaande zal de rechtbank het verzet gegrond verklaren en het door deze rechtbank tussen partijen gewezen verstekvonnis vernietigen, voorzover daartegen verzet is gedaan, de bij dat vonnis uitgesproken veroordelingen opheffen en opnieuw recht doen, waarbij [Geopposeerde] als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van de verzetprocedure dient te dragen. Aangezien de kosten van de deskundige voorshands uit 's Rijks kas zijn voldaan zal de rechtbank bepalen dat [Geopposeerde] deze kosten dient te voldoen aan de griffier van deze rechtbank. Wel zal [Opposante] de kosten moeten dragen die door het niet verschijnen in de verstekprocedure zijn veroorzaakt. Het gaat hierbij om de kosten van de betekening van het verstekvonnis. De kosten van de verzetdagvaarding blijven eveneens voor rekening van [Opposante]. 3. De uitspraak De rechtbank: verklaart het verzet gegrond; vernietigt het vonnis door deze rechtbank op 4 december 1997 onder rolnummer 33394/1997 gewezen, waartegen verzet, en ontheft [Opposante] van de daarbij uitgesproken veroordelingen; opnieuw rechtdoende: wijst het oorspronkelijk gevorderde af; veroordeelt [Geopposeerde] in de kosten van dit geding in oppositie aan de zijde van [Opposante] gerezen en tot deze uitspraak begroot op €Euro 199,66 aan griffierecht en Euro€ 1.655 voor salaris procureur; veroordeelt [Geopposeerde] in de kosten van de deskundige begroot op Euro€ 699,28 op de voet van het bepaalde in artikel 57b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (oud) te voldoen aan de griffier van deze rechtbank; veroordeelt [Opposante] in de kosten van het verstek als bedoeld in artikel 89 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (oud), welke kosten zijn gevallen aan de zijde van [Geopposeerde], tot aan deze uitspraak begroot op nihil. Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. Goessen, rechter-plaatsvervanger, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.