Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF5313

Datum uitspraak2003-02-28
Datum gepubliceerd2003-03-06
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers78856 / KG 02-398
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK TE MAASTRICHT Zaaknummer : 78856 / KG ZA 02-398 Datum uitspraak : 28 februari 2003 VONNIS IN HET KORT GEDING VAN: De rechtspersoon volgens artikel 2 van de Wet centraal orgaan opvang asielzoekers CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS (COA), gevestigd te Rijswijk, eiseres bij exploot van dagvaarding in kort geding van 8 oktober 2002, procureur: mr. Ch.M.E.M. Paulussen, advocaat: mr. M.F. van der Hoeven-Abbekerk, kantoorhoudende te 's-Gravenhage, tegen: 1. [De heer N. ], en, 2. [Mevrouw H. ], beiden wonende, althans verblijvende in het AZC Schimmert te Schimmert (gemeente Nuth), gedaagden, procureur: mr. C.L.J.M. Wilhelmus (toevoeging verleend). 1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Eiseres, hierna te noemen: het COA, heeft gedaagden, die verder als[Gedaagden]" zullen worden aangeduid, doen dagvaarden in kort geding. 1.2 Op de dienende dag, 6 november 2002, heeft het COA gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna zij, onder verwijzing naar op voorhand overgelegde producties, haar vordering nader heeft doen toelichten. 1.3 [Gedaagden] hebben daarop gereageerd. 1.4 De zaak is daarna voor enige tijd aangehouden in afwachting op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. 1.5 De uitspraak van dit vonnis is ten slotte bepaald op heden. 2. HET GESCHIL 2.1 [Gedaagden], die - naar eigen zeggen - afkomstig zijn uit Vietnam, verblijven sinds 8 november 1996 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw) in Nederland. Momenteel verblijven zij met hun twee minderjarige kinderen in het AZC Schimmert te Schimmert. 2.2 Op 9 november 1996 hebben [Gedaagden] verzocht om toelating als vluchteling en verlening van vergunning tot verblijf. Bij beschikkingen van 6 juni 1997 zijn deze aanvragen niet ingewilligd wegens kennelijke ongegrondheid. [Gedaagden] hebben op 3 juli 1997 bezwaar gemaakt tegen deze beschikkingen. Bij afzonderlijke beschikkingen van 5 augustus 1998 is het bezwaar ongegrond verklaard. [Gedaagden] hebben vervolgens op 2 september 1998 tegen de afwijzende beschikkingen op hun bezwaarschriften beroep ingesteld. Bij uitspraak van 3 februari 1999 heeft de rechtbank te 's-Gravenhage, dat beroep ongegrond verklaard. 2.3 Op 12 februari 1999 is [Gedaagden] een last tot uitzetting verstrekt. 2.4 Op [Gedaagden] is van toepassing de Regeling verstrekking asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (hierna te noemen: Rva 1997), welke regeling voorziet in de opvang van asielzoekers die niet beschikken over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Op grond van de Rva 1997 biedt het COA aan [Gedaagden] opvang in het AZC Schimmert. Deze opvang omvat de in artikel 5 lid 1 Rva 1997 genoemde verstrekkingen, waarvan de meest belangrijke onderdak, voeding, kleed- en zakgeld zijn. 2.5 Op grond van artikel 8 lid 1 sub b van de Rva 1997 eindigt de opvang van een asielzoeker in ieder geval: "indien het een asielzoeker betreft voor wie een last tot uitzetting is gegeven en die ingevolge een daartoe strekkende mededeling van de korpschef van de politieregio, waar de vreemdeling zijn woon- of verblijfplaats heeft, Nederland moet verlaten: op de dag waarop hij Nederland ingevolge die mededeling dient te verlaten." 2.6 Het COA neemt bij de naleving van het bepaalde in artikel 8 lid 1 sub b van de Rva 1997 ter zake van uitgeprocedeerde asielzoekers de door de Staatssecretaris van Justitie vastgestelde Regeling beëindiging ROA-voorzieningen van 24 oktober 1994 en de opvolgers daarvan in acht. Onderdeel van die regeling is het zogenaamde Stappenplan (oud). Dit plan bevat een instrumentarium, waarin een aantal stappen is opgenomen, waarbij uitdrukkelijk de medewerking van de uitgeprocedeerde asielzoeker wordt verlangd. Het Stappenplan (oud) is er op gericht om vast te stellen wanneer medewerking wordt geweigerd, alsmede om daartegen direct maatregelen te kunnen treffen. Wordt door de Vreemdelingendienst (hierna te noemen: VD) en/of de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna te noemen: IND) vastgesteld dat de asielzoeker geen of onvoldoende medewerking verleent, dan leidt dit ertoe dat de opvang van betrokkene wordt beëindigd op de voet van artikel 8 lid 1 sub b van de Rva 1997. 2.7 De VD heeft conform het oude stappenplan [Gedaagden] verzocht om hun medewerking te verlenen aan de terugkeer naar hun land van herkomst. Op 15 mei 2001 heeft de VD [Gedaagden] gewezen op hun verplichting om Nederland te verlaten en is hen onder andere medegedeeld dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor hun vertrek, onder overhandiging van het zogenaamde BRV1-formulier. Vervolgens is hen op 29 mei 2001 het zogenaamde BRV2-formulier overhandigd waarin de verklaring is opgenomen dat [Gedaagden] binnen 14 dagen na invulling van het formulier naar de diplomatieke vertegenwoordiging van hun land zullen gaan om een reisdocument aan te vragen. Deze verklaringen is door [Gedaagden] ondertekend. 2.8 Vervolgens hebben er op 13 maart 2002 terugkeergesprekken plaatsgevonden met een medewerker van de IND. Uit dit gesprek blijkt - aldus de IND - dat [Gedaagden] geen stappen hebben ondernomen om een (vervangend) reisdocument te verkrijgen. 2.9 Bij brief van 4 april 2002 heeft de IND de terugkeerdossiers van [Gedaagden] naar het COA gestuurd, met het verzoek over te gaan tot beëindiging van de opvang. 2.10 Na marginale toetsing van de door de IND verschafte informatie en na [Gedaagden] op 20 juni 2002 te hebben gehoord, heeft het COA bij besluit van 25 juli 2002 de opvangvoorzieningen van [Gedaagden] beëindigd en heeft het COA bericht dat zij het AZC Schimmert binnen drie dagen na ontvangst van dit besluit dienen te verlaten. [Gedaagden] hebben echter geen gehoor gegeven aan dat besluit. 2.11 Tegen de beschikking van 25 juli 2002 hebben [Gedaagden] beroep ingesteld. Tevens hebben zij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de Vreemdelingenkamer van de rechtbank Roermond. 2.12 De raadsvrouwe van het COA heeft [Gedaagden] op 16 september 2002 gesommeerd het AZC Schimmert te ontruimen. 2.13 Het COA heeft [Gedaagden] bij deze rechtbank gedagvaard in kort geding - zulks betreft de onderhavige procedure - welk geding is aangehouden in afwachting op een onherroepelijke beslissing van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. 2.14 De voorzieningenrechter van de Vreemdelingenkamer van de rechtbank te Roermond heeft op 2 december 2002 de door [Gedaagden] ingestelde beroepen -als vermeld in 2.11- gegrond verklaard en heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen. 2.15 Het COA heeft tegen deze uitspraak van de voorzieningen-rechter van de Vreemdelingenkamer van de rechtbank Roermond hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). Het COA heeft tevens om een voorlopige voorziening verzocht bij de voorzitter van de Afdeling, strekkende tot opschorting van de bestreden uitspraak. 2.16 Bij uitspraak van 13 januari 2003 heeft de voorzitter van de Afdeling het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat op korte termijn een uitspraak in de hoofdzaak is te verwachten en een spoedeisend belang aan de gevraagde voorziening ontbreekt. 2.17 Bij uitspraak van 30 januari 2003 heeft de Afdeling het hoger beroep van het COA gegrond verklaard en heeft zij de uitspraak van 2 december 2002 van de voorzieningenrechter van de Vreemdelingenkamer van de rechtbank Roermond vernietigd. 2.18 Het COA stelt zich op het standpunt dat [Gedaagden] onrechtmatig jegens haar handelen. Zij voert daartoe aan dat zij thans zonder recht of titel in het AZC Schimmert te Schimmert verblijven. Het COA stelt er belang bij te hebben dat de door [Gedaagden] in gebruik zijnde ruimte(n) in het AZC Schimmert, waarop zij geen aanspraak meer hebben, op korte termijn ter beschikking komen, zodat die ruimte(n) ter beschikking gesteld kan worden aan andere asielzoekers die daarop ingevolge de Rva 1997 wél aanspraak hebben. 2.19 Op grond van het vorenstaande vordert het COA dat [Gedaagden] worden veroordeeld de door hun gebruikte ruimte(n) in het AZC Schimmert te Schimmert binnen drie dagen na betekening van het in dit kort geding te wijzen vonnis te ontruimen en ontruimd te houden met al het hunne en de hunnen, met machtiging van het COA om dit vonnis, na betekening, ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm indien [Gedaagden] niet aan deze veroordeling voldoen, met veroordeling van [Gedaagden] in de kosten van dit kort geding. 3. DE BEOORDELING 3.1 [Gedaagden] voeren tegen de onderhavige vordering het verweer dat zij voldoende stappen hebben ondernomen om aan een uitreisdocument te komen. Zij stellen hiertoe dat zij op 28 augustus 2002 naar de Vietnamese ambassade in Nederland zijn gegaan. Zij stellen dat vóór deze datum reeds door hun advocaat contact met de ambassade is gezocht en dat zij destijds zelf geen contact hebben gezocht met de ambassade omdat dit na overleg met de Vreemdelingendienst niet nodig bleek te zijn. 3.2 Dit verweer kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet baten nu hierop door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State reeds onherroepelijk is beslist. 3.3 Nu niet is gebleken van enige gronden die nopen tot continuering van de opvang van [Gedaagden] is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de door het COA gevraagde voorziening voor toewijzing vatbaar is, zoals in het dictum nader is bepaald en met inachtneming van het navolgende: [Gedaagden] hebben de zorg voor twee minderjarige kinderen. Daarom acht de voorzieningenrechter termen aanwezig de termijn waarbinnen [Gedaagden] het AZC Schimmert te Schimmert dienen te verlaten, in afwijking van het door het COA gevorderde, te bepalen op zeven dagen na betekening van dit vonnis. 3.4 [Gedaagden] worden, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van deze procedure. Nu het hier een standaard ontruiming betreft, zal het procureurssalaris, gelet op het bepaalde in en de strekking van artikel 30 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken, worden vastgesteld op het hieronder in het dictum nader bepaalde bedrag. 4. DE BESLISSING De voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht; RECHT DOENDE in kort geding: Veroordeelt [Gedaagden] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de door hun gebruikte ruimte(n) in het AZC Schimmert te Schimmert te ontruimen en ontruimd te houden met al het hunne en de hunnen; Machtigt het COA om, indien [Gedaagden], na betekening van dit vonnis, niet aan bovenstaande veroordeling voldoen, dit vonnis ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm; Veroordeelt [Gedaagden] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van het COA gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op een bedrag van €Euro 724,56, waarvan Euro€ 193,-- wegens verschuldigd vast recht, Euro€ 454,-- voor salaris procureur en € Euro 77,56 aan explootkosten; Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Aldus gewezen door mr. A.M. Adelmeijer, voorzieningenrechter,en uitgesproken ter openbare terechtzitting in het bijzijn van de griffier. BC